Stadsallianties

07/08/2006

Bral vzw, federatie van actieve Brusselaars, roept de gemeentebesturen op om een deel van hun bevoegdheden af te staan aan het Gewest, in ruil voor meer flexibele beleidsinstrumenten. Op die manier kunnen ze soepel en snel inspelen op de echte noden en kansen. Als we het accent leggen op overleg in plaats van op procedures, moet zo'n nieuwe aanpak mogelijk zijn.

De Gemeentes hoeven die instrumenten ook niet altijd zelf te hanteren. Bral vzw ziet voor hen een rol weggelegd als coördinator van een nieuw soort beleid. Met een grotere rol voor het verenigingsleven.

Binnen een goed jaar mogen we naar de stembus voor de gemeenteraadsverkiezingen. Om een nieuwe Brusselse jungle van overheidsinstellingen neer te zetten : 19 gemeentebesturen, 19 OCMW-raden, 6 politiezones. En daarbij hoort dan één gewestregering en 2 gemeenschapsinstellingen en een gemeenschappelijke gemeenschapscommissie die proberen wat greep te krijgen op het lokale beleid.

Gewest en Gemeenschappen moeten hun toevlucht nemen tot subsidiepotten om de lokale besturen aan te zetten om plannen te maken, zoals basisdossiers voor wijkcontracten of gemeentelijke mobiliteitsplannen. Of subsidies die hen tot actie moeten aanzetten. Zoals 3-jaarlijkse subsidies voor heraanleg van straten, subsidies voor de aankoop van verwaarloosde gebouwen of de oprichting van Nederlandstalige bibliotheken. Een wirwar van plannen en beleidskaders is het gevolg. Vaak zijn die gekoppeld aan zeer rigide procedures en regels.

Volgens Bral vzw kan het ook anders. Met een gedeeltelijke bevoegdheidsoverdracht van de Gemeenten naar het Gewest, gepaard met een nieuwe beleidscultuur,gebaseerd op overleg en een versoepeling van de procedures, zou iedereen winnen.

Bral heeft een naam voor die aanpak :
STADSALLIANTIES.
Een beleid gebaseerd op overleg tussen alle betrokken partijen, inclusief de bewoners.
De sleutelwoorden zijn:
bewonersparticipatie, integraal werken,
samen plannen en uitvoeren.

De gemeentegrens voorbij

Gebiedsgericht beleid
Een stad moet je denken in wijken, niet in instituten. Elke wijk heeft haar specifieke troeven en problemen. Soms ook haar dynamiek van bewoners en verenigingen die te kostbaar is om er niets mee te doen. Daarom heeft elke buurt of wijk een beleidsplan nodig.
Het Gewest komt daar voor een stukje aan tegemoet met haar wijkcontracten maar die lopen slechts over 4 jaar en bestrijken niet alle facetten van de buurt.
De gemeenten zijn dan weer te groot en hun grenzen snijden veel buurten messcherp in stukken.

Participatief beleid
Bewoners en gebruikers van een buurt of een stad hebben verwachtingen die de overheid moet inlossen. Ze hebben expertise en initiatieven. Ze verdienen een permanente rol in de ontwikkeling van de stad.

Integraal beleid
Het Gewest Brussel heeft via de wijkcontracten al ondervonden dat de uitdagingen van een buurt niet stoppen aan de grenzen van een departement. En bewoners denken ook niet thematisch. Verschillende ministeries of overheden zullen door bewoners en door de noden van het terrein steeds meer gedwongen worden om samen te werken.

Soepele uitvoeringsinstrumenten
Als er al goede plannen zijn, duurt het vaak jaren voor de resultaten zichtbaar worden. De overheid is log en traag. Bijvoorbeeld als het erop aan komt woningen te kopen. Zelfs de gemeentebesturen kunnen niet profiteren van hun beperkte schaal om soepeler te werken. We hebben dus ook flexibele en snelle instrumenten nodig om plannen uit te voeren.

1 Gewest, 100 wijken
Een lokaal niveau van dienstverlening is nodig maar de Gemeenten zijn eigenlijk nog altijd erg groot. We zien zo’n lokaal niveau liefst per buurt. En als er permanente participatiekanalen zijn, hoeft dat lokale niveau misschien niet eens een apart instituut te zijn.

Concreet vragen we het Gewest …

1) om in overleg met de andere overheden een participatief planningsproces op gang te zetten per buurt. Als het onhaalbaar is om dit tegelijkertijd te organiseren in heel het gewest, stellen wij voor dat het gefaseerd gebeurt, met de meest kwetsbare en strategische gebieden het eerst. Vanzelfsprekend zijn de gebieden van gewestelijk belang en hun hefboomgebieden prioritair.

2) De verschillende overheden moeten daarbij hun analyse van de situatie en hun visie op de ontwikkeling van de buurt bekend maken.

3) Gespecialiseerde verenigingen of instellingen moeten bewoners, handelaars, werknemers en verenigingen van de buurt de kans bieden hun mening te geven over de problemen en de oplossingen voor de buurt. Ze moeten verschillende technieken gebruiken die aangepast zijn aan het doelpubliek.

4) Terzelfder tijd zetten de overheden een participatief planningsproces op per beleidsthema (mobiliteit, gezondheid, milieu, huisvesting, tewerkstelling...) voor heel het gewest.

5) De participatiedeskundigen organiseren ook voor dit thematische proces participatiemogelijkheden. We denken daarbij aan een overleg tussen de overheid en de universiteiten, verenigingen, vakbonden, koepelorganisaties… over de problemen en de gewenste acties.

6) De resultaten van de lokale en de thematische planningsronde worden samengevoegd tot buurtplannen met duidelijke doelen, acties en termijnen van uitvoering en middelen voor de realisatie.

7) Dit proces vervangt de onontwarbare jungle van bestaande plannen, gemeentelijke ontwikkelingsplannen (GeMOP), gewestelijke ontwikkelingsplannen (GeWOP), basisdossiers van wijkcontracten, gemeentelijke mobiliteits- en zone-30- en parkeerplannen en tutti quanti. Al die plannen en overtollige studies kosten handenvol geld en hebben meestal geen enkel verband met elkaar. GeMOP en GeWOP zijn op de koop toe eerder een reservoir van alle mogelijke activiteiten waaruit later geput kan worden dan een politieke keuze, gebaseerd op een visie.

8) De verschillende overheden wegen de doelen en acties van de verschillende buurten van de stad tegen elkaar af en bepalen, in functie van hun budget, hun prioriteiten. Ze gebruiken daarvoor duidelijke en vooraf bekende criteria om er voor te zorgen dat de hoogste noden het eerst aangepakt worden. Deze criteria zijn zeer belangrijk. Ze moeten garanderen dat de achtergestelde buurten meer aandacht krijgen dan de rijkere. Het moet ook voor iedereen duidelijk zijn waarom actie A in buurt B de voorkeur krijgt boven actie C in buurt D. Duidelijkheid moet troef zijn. Een overlegforum met vertegenwoordigers van de verschillende overheden en van de verschillende buurten en themagroepen kan dit selectieproces begeleiden.

9) De uitvoering van het beleid mag natuurlijk niet stilvallen tot heel het planningsproces doorlopen is. Eigenlijk is zo’n planningsproces zelfs nooit afgelopen. Per buurt is een permanent overlegforum nodig (buurtraden) dat oplossingen zoekt voor nieuwe uitdagingen en dat de uitvoering van de acties opvolgt. Al de overheden en hun betrokken instellingen moeten er zetelen, naast de bewoners en gebruikers van de buurt. Deze overlegfora kunnen eventueel zelfs een beperkt personeelskader toegewezen krijgen dat hen aanspreekbaar moet maken. Ook elk beleidsthema moet een permanent overleg krijgen met de betrokken partijen en deskundigen.

10) De subsidiekaders en wettelijke bevoegdheden van de overheid moeten versoepeld worden zodat we sneller kunnen inspelen op nieuwe noden. Als beslissingen participatief genomen worden, vermindert de nood aan een trage bureaucratische controle achteraf.

11) En tenslotte is het tijd om een debat te beginnen over de rol van de gemeentebesturen. We vragen dat het Gewest minstens een groot stuk van de gemeentelijke bevoegdheden overneemt. Misschien kunnen de Gemeenten tijdens een eerste fase de rol van coördinator van het overleg op zich nemen. Verdere studie kan uitmaken welke toekomst de Gemeenten nog hebben.

Nog even dit :

 Elders in de wereld bestaan er al gelijkaardige processen. We denken aan het participatief budget in Brazilië, de Stadteilgruppe in Bremen en de ‘gebiedsgerichte werking’ in Gent.

 Dit proces kan van start gaan in het najaar van 2006 vlak na de volgende gemeenteraadsverkiezingen. Net tijd genoeg om de nodige wetswijzigingen en uitvoeringsbesluiten te nemen.

Lees ook