Artikels

Thema

… van de jaren ’50. Nóg meer auto’s naar het centrum van Brussel zuigen en nog maar eens inzetten op kantoren kunnen we enkel een anachronisme noemen. Bovendien: 847 parkeerplaatsen vergunnen én tegelijkertijd uitzoeken hoe men de mobiliteit in de Vijfhoek wil organiseren, is de wereld op zijn kop. Wij zien de huidige plannen dan ook liefst afgevoerd of op z’n minst uitgesteld tot we het volledige mobiliteitsplan van de Stad Brussel kennen.

De eigenaar van deze parking / kantoorruimte uit de tijd van de wereldtentoonstelling, wil het huidige gebouw afbreken en vervangen door een nieuw complex met een parking van 847 plaatsen (nu 680), 29.917 m² kantoren (nu 25.729) en – nieuw! - 5.282 m² woningen (46 appartementen, nu 0). Ook de handelsfunctie zou terug hersteld worden (1.158 m²).

Gezien het te veel aan kantoren, de vele kantoren in de onmiddellijke nabijheid en de grote vraag naar woningen in het centrum, is het lage percentage woningen op z’n minst verrassend. Beter ontsloten door het openbaar kan je alvast moeilijk wonen. Ideaal voor mensen die zonder auto door het leven willen.

Op de overlegcommissie van de Stad Brussel van 19 november – waar BRAL samen met nog verschillende andere betrokken partijen aanwezig was om onze bezwaren op het project mee te geven - bleek dat de eigenaar bereid was het project aan te passen. Zo kon er blijkbaar nog gediscussieerd worden over het publieke karakter van de doorgang tussen Zwarte Lievevrouwstraat en de Hallenstraat. De doorsteek die er dus vroeger ook was. Ook over de locatie van de winkels viel er blijkbaar nog te praten.

Die plotse bereidwilligheid van de eigenaar vinden we vreemd, want beide vragen waren al gesteld op de vorige overlegcommissie en het project kon een jaar rijpen vooraleer opnieuw te worden voorgesteld. Die aanpassingen hadden ze dus al kunnen doorvoeren. In plaats daarvan riepen ze de overlegcommissie bijna op beide elementen op te nemen als voorwaarden bij de vergunning. Vreemde gang van zaken. Enigszins voorspelbaar kreeg de vergunning dan ook een positief advies op voorwaarde dat “de doorgang tussen Zwarte Lievevrouwenstraat en de Hallenstraat omgevormd wordt tot een publieke stadsgalerij” en dat er “ook aan de kant van de Kiekenmarkt ruimte moet zijn voor handelszaken”.

 

Mooi, maar au fond bleef het project echter ongewijzigd. Het is in strijd met de gewestelijke mobiliteitspolitiek  (- 20% auto’s) en hypothekeert het een harmonieuze ontwikkeling van het hypercentrum. De overlegcommissie gaf enkel nog maar een advies. Moge de gemachtigde ambtenaar van het Gewest er anders over denken.

Steyn Van Assche

Stafmedewerker BRAL

BRAL wil impact hebben op Brussel. Dat wil zeggen dat we er alles aan doen om – we zijn ambitieus – iedereen ervan te overtuigen dat het mogelijk is om van Brussel een betere en duurzamere stad te maken. Om dat te bereiken moeten we onze visie zo efficiënt en gericht mogelijk verspreiden en verkopen. En moeten we die visie ook aftoetsen en confronteren met andere visies. Dat heet communicatie. Omdat Brussel snel evolueert, dringen er zich ook een aantal verschuivingen op in de BRAL-communicatie.

We vernieuwen onze communicatie dus niet zomaar, maar uit noodzaak. Wat niet wil zeggen dat we niet goed bezig zijn natuurlijk. Laat ons onszelf even bewieroken: Bral maakt inhoudelijk sterke analyses, bouwt expertise op rond Brussel en is een officiële en gerespecteerde gesprekspartner van de overheid. Hierbij werken we dagelijks op het kruispunt van verschillende gemeenschappen (FR-NL), organisaties en thema’s.

Dat werk, die interacties, brengen we naar buiten via de website, onze elektronische nieuwsbrief, publicaties, Alert, aanwezigheid op debatten, etc.

Hoe doen we het nu ?

Na analyse van al die communicatiemiddelen bleek dat we onvoldoende een onderscheid maken tussen de specificiteit van de doelgroepen enerzijds en de specificiteit van de communicatiemiddelen anderzijds. Onze elektronische nieuwsbrief vertrekt bijvoorbeeld naar tweeduizend mensen. Maar zijn dat wel de mensen die geïnteresseerd zijn in de aangekondigde debatten of aangeleverde analyses? Je weet ook nooit zeker of de digitale versie van een nieuwe publicatie of Alert-artikel ook echt gelezen wordt door de mensen waarvan wij willen dat ze die lezen.

Tijd voor gerichtere communicatie dus: welke communicatiemiddel gaan we prioritair inzetten om wie te bereiken en waarom? Wie moet onze elektronische nieuwsbrief lezen, gaan we onze Facebook-pagina beter uitbouwen, tot wie richten we ons eigenlijk met Alert... en last but not least: wie hebben we nodig om ‘ons Brussel’ te realiseren maar bereiken we niét met onze huidige communicatie? Deze vragen – en dan vooral die laatste – hebben we vandaag beantwoord en vertaald in een nieuw communicatieplan.

Niet (meer) ééntalig Nederlands

De details besparen we jullie, maar grosso modo communiceren we vanaf 2015 naar volgende groepen: naar ‘de Brusselaar’ (in al zijn diversiteit), naar onze achterban (leden en sympathisanten), naar beleidsmakers en academici en naar andere (middenveld)organisaties. Die communicatie zal niet (meer) eentalig Nederlands zijn. Ze blijft vanzelfsprekend informatief maar dient wel meer aan te zetten tot dialoog en mobilisatie. Doel: Brussel en het gedrag van de Brusselaar veranderen. Te theoretisch? Dan volgt nu de praktijk.

"Désormais, notre comunication sera multilingue"

Bral heeft vanaf 2015 drie communicatiepijlers: papieren communicatie (publicaties, Bral-factsheet, jaarverslag), digitale communicatie (website, elektronische nieuwsbrief, persberichten, sociale media) en diversificatie (Bral gaat op het terrein en ontwikkelt nieuwe communicatiedragers). Een hele boterham. Aandachtige lezers merkten het direct op: ons magazine Alert komt niet voor in het lijstje. En het enigszins modieuze woord ‘diversificatie’ doet zijn intrede in het Bralvocabularium. We leggen uit.

Nog Alerter

Je favoriete tweemaandelijks magazine overleefde de herstructurering dus niet. We zullen echter nog wel degelijk tijd investeren in papieren publicaties. Die zullen wel niet meer met een vaste regelmaat verschijnen. En wat er zal verschijnen, zal afhangen van wat we ermee willen bereiken, wat de urgentie is en tot wie we ons richten. We mikken op 2 à 3 publicaties per jaar, met een herkenbare huisstijl maar niet in het strakke keurslijf van een magazine. Leden krijgen die publicaties opgestuurd en anderen kunnen zich abonneren.

Want we zijn ervan overtuigd dat het niet via onze papieren communicatie (alleen) is dat we Brusselaars en nieuwe doelgroepen gaan bereiken. Daarom maken we tijd en middelen vrij om nieuwe en andere werkmethodes uit te proberen en om meer op het terrein te gaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een samenwerking met een school of een lokale theatergroep.

Goesting

Maar waarom willen nu per se een nieuwe doelgroep aanboren, waarom die fixatie op het verbreden van de basis? We doen dit niet zomaar om onze legitimiteit wat op te krikken. De ambitie ligt ergens anders: we hebben hen/jullie nodig (en jullie/zij ons?) om ‘ons Brussel’ te realiseren.

We kijken alvast uit naar de confrontatie met nieuwe ideeën en verwachtingen die deze verbreding ongetwijfeld met zich mee brengt. Als Brusselse stadsbeweging hebben we alleszins de ambitie om de complexiteit van Brussel te begrijpen, te gebruiken en te omarmen. Dus maken we daar best ook tijd voor vrij. Welkom op dit nieuwe Bral-avontuur.

Joost Vandenbroele

Van bij de start streed Bral als stadsbeweging voor een meer leefbare stad, meer inspraak en een duurzamere mobiliteit. De stad moest beschermd worden tegen de invasie van stadsautostrades, kantooruitbreiding en speculatieve verkrotting! We stonden niet alleen in deze strijd. Langs Franstalige kant stonden IEB en ARAU mee op de barricaden. Gelukkig liet 40 jaar actie voor een beter Brussel zijn sporen na.

Zeker na de vorming van het Brussels Gewest (1990) werden verschillende eisen overgenomen en gemeengoed. Huisvesting werd beschermd, wijkcontracten zagen het licht en strengere milieunormen zijn een feit. En niemand denkt er nog over nieuwe stadsautostrades aan te leggen of terug auto’s te laten parkeren op de grote markt. Enfin, toch bijna niemand.

En toch, de concrete veranderingen op terrein gaan vaak traag en de oude strijdpunten blijken nooit volledig gewonnen. Zo is Brussel – ondanks een mentaliteitswijziging – nog altijd filekampioen, scoort ze bijzonder slecht op luchtkwaliteit en is de huisvestingscrisis bijzonder scherp. En bij de planning van onze stad primeert het privébelang nog te vaak op het algemeen belang. Maar ondertussen evolueert de stad en dienen nieuwe thema’s zich aan.

Zo is Brussel is nu niet meer de oudste maar de jongste stad van het land. En met één op twee Brusselaars van vreemde origine kleurt Bruxsel zich met vele andere talen en leefgewoonten. De kloof tussen arm en rijk wordt bovendien steeds groter.

En als Brussel verandert, doet Bral dat ook. Samen met jullie, leden en brede achterban, stippelden we nieuwe prioriteiten uit die dit weerspiegelen. Het zijn er vier: Bral strijdt voor een betere luchtkwaliteit, zet in op een groenere en socialere economie, gaat voor een beter bestuur (zeker wat betreft planning) en… last but not least… we gaan voor een meertalig en meer divers Bral!

Dit feestnummer van Alert staat alvast in het teken van onze nieuwe prioriteiten. Tegelijk is deze Alert ook de laatste Alert. Jawel, onze papieren bondgenoot is niet meer. Het hoe en waarom lees je in het artikel over onze nieuwe communicatie maar het doel is eenvoudig: ervoor zorgen dat meer Brusselaars en Brussel-lovers hun schouders onder de ambities van Bral zetten.

Maar de duurzame stad die Bral ambieert, dekt zoveel ladingen als er mensen zijn. Een duurzamer en meer solidair Brussel vraagt dan ook dat we meer van elkaar leren en luisteren naar wat dat voor iedereen betekent. Voor tieners en ouderen, voor daklozen en studenten, voor nieuwkomers en ketten, voor huurders en kopers, voor bezoekers en bewoners, voor denkers en doeners, voor overheden, investeerders en stadsorganisaties. Voor de digital natives en liefhebbers van papieren tijdschriften.

De komende jaren worden dus ongetwijfeld even spannend en interessant als de vorige 40. Laat de toekomst maar beginnen, Bral is er klaar voor.

Sarah Hollander,

voorzitster Bral


 

Inter-Environnement Bruxelles (IEB) en de Brusselse Raad voor het Leefmilieu (Bral) vieren dit jaar beiden hun 40ste verjaardag. De twee organisaties zijn dus al 40 jaar naast en met elkaar aan het strijden voor een beter Brussel. Een ideale aanleiding om de twee jarigen rond de tafel te zetten en stil te staan bij (o.m.) hun ontstaan, de rol van de wijkcomités, hun eigen rol en de rol van het communautaire. En kunnen we eigenlijk wel spreken over milieuverenigingen?

Dit artikel is onze weerslag van een lang gesprek tussen de voorzitters van Bral en IEB, respectievelijk Sarah Hollander en Marco Schmidt, en twee geroteerde stafmedewerkers, Claire Scohier voor IEB en Hilde Geens voor Bral. In het tijdschrift van IEB, Bruxelles en Mouvement (BEM), vind je een andere weerslag van dit gesprek in het Frans. 

Bral en IEB vieren nu alle twee hun 40ste verjaardag. Betekent dit dat ze tegelijk zijn opgericht? 

Bral: Beide verenigingen ontstonden wel in dezelfde periode maar hebben een verschillende geschiedenis. 

IEB was al in 1971 de Brusselse tak van nationale milieukoepel Bond Beter Leefmilieu/ Inter-Environnement. Het initiatief voor deze nationale milieukoepel kwam – verassend genoeg – van een aantal individuen zonder banden met het verenigingsleven. Ze waren echter wel geïnspireerd door het toen opkomende internationale ecologisch denken en zochten contact met verschillende natuurverenigingen en milieuactiegroepen uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel. De oprichting van een gezamenlijke vereniging kostte veel moeite en overtuigingskracht maar uiteindelijk tekenden alle verenigingen een gemeenschappelijk charter en verschenen de statuten. 

Van bij het begin was er aandacht voor gewestelijke autonomie en er werden drie regionale afdelingen opgericht : Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen, Inter- Environnement Wallonie (IEW) en Inter- Environnement Bruxelles (IEB). 

René Schoonbrodt van Atelier de Recherche et d’Action Urbaines (ARAU) en Jacques Van der Biest van het Comité Générale des Marolles zijn de bekendste oprichters van de Brusselse tak. IEB voer al van bij de start een eigen koers en stichtte in 1974 een eigen vzw. Ze bleef wel lid van de koepel. 

Het verhaal van Bral is verschillend. Verschillende Nederlandstalige leefmilieugroepen vonden elkaar in de schoot van de Agglomeratieraad van de Nederlandstalige Brusselse Jeugd (ANBJ). Het ging om comités die ijverden voor het behoud van groene ruimtes zoals het Parmentierpark in de Woluwevallei, wijkcomités die strijdden voor het behoud van het patrimonium, zoals Buurtschap Hofberg en meer sociaal gerichte actiegroepen zoals het Ateljee voor Stedelijke Aktie en Research (Asar). Die laatste kon je de Nederlandstalige vleugel van ARAU noemen. In 1973 verschenen de statuten van Bral in het staatsblad maar pas een jaar later werd Bral lid van de nationale milieukoepel. 

De confederatie Bond Beter Leefmilieu/Inter-Environnement was trouwens geen lang leven beschoren. In eerste instantie kon de koepel op heel wat steun rekenen binnen politieke en financiële kringen maar de politieke goodwill veranderde toen in 1975 de koepel vragen stelde bij de beleidskeuze voor kernenergie. En toen in 1976 de Koning Boudewijnstichting werd opgericht, vonden veel mensen uit de financiële wereld deze nieuwe stichting leuker om te sponseren dan de milieukoepel. In 1979 werd beslist de koepel te ontbinden. 

 

Twee ex-voorzitters van Bral – Albert Martens en Wim Kennis – poseren trots bij twee sleutelaffiches. De actie ‘Uw stad is verkocht/Ta ville est vendue’ betekende het startschot voor Bral. De affiche met de luchtfoto markeerde haar 30-jarig bestaan. © Bral 

Hoe was die samenwerking in het begin ? Speelde het communautaire een grote rol ? 

Bral: In het begin was er weinig of geen samenwerking tussen beide organisaties. We waren beide wel met dezelfde thema’s en dossiers bezig, maar er werden geen afspraken gemaakt. Bijvoorbeeld tijdens de grote openbare onderzoeken over het ontwerp gewestplan en het gewestplan in de jaren zeventig organiseerden zowel IEB als Bral talrijke informatievergaderingen voor hun achterban en beide dienden bezwaarschriften in. Maar er was geen overleg over een gezamenlijke strategie. Er waren geen twistpunten, beide organisaties hadden gewoon hun eigen leven. 

Environnement' en ‘leefmilieu' staan telkens in de naam maar noch Bral, noch IEB zijn toch zuivere milieuverenigingen. 

IEB: Het spanningsveld tussen milieu en stad, tussen natuurbescherming en stedelijke actie is bij beiden aanwezig. De zuivere milieuthema’s werden echter eerder door BBL en IEW opgenomen dan door de Brusselse zusterorganisaties. De focus lag op het stedelijke, de stad beschermen tegen de invasie van stadsautostrades, tegen de kantooruitbreiding, de strijd tegen speculatie. Vrijwaring van groene zones in de voortdurende verstedelijking kreeg zeker ook aandacht, maar de andere milieuthema’s zijn vooral na de oprichting van het gewest (en het BIM) belangrijk geworden. 

IEB en Bral zijn beide gestart als koepelorganisatie van wijkcomités. Functioneerden ze dan ook op een gelijkaardige manier? 

IEB: De comités of verenigingen zijn bij IEB heel duidelijk de basis van de vereniging. Nog maar sinds de laatste statutenwijziging van twee jaar geleden kunnen individuen ook lid worden van IEB (max 10 %). Voordien was dat onmogelijk. IEB vond haar positie tegenover het beleid sterker door haar collectieve dynamiek als federatie van wijkcomités. De aangesloten verenigingen werkten zowel thematisch, bijvoorbeeld mobiliteits- huisvestings- of natuurverenigingen, als territoriaal, de echte wijkcomités zeg maar. Het evenwicht tussen beide wordt zeer goed bewaakt, zoals ook het evenwicht tussen comités uit de tweede kroon en die uit het centrum. 

Bral: Het lidmaatschap bij Bral was vanaf de oprichting open voor comités en voor individuen.

IEB: IEB had altijd een sterke Algemene Vergadering (AV). Die kwam maandelijks samen en zette het beleid van de vereniging uit. In de beginjaren was er eigenlijk niet veel verschil tussen staf en leden. Een geëngageerde équipe met veel gewetensbezwaarden stond ten dienste van een geëngageerde AV. Pas later, wanneer er meer middelen kwamen, bestond de staf meer uit specialisten en vergrootte de afstand met de AV. De laatste jaren is er steeds meer een driehoeksverhouding tussen Raad van Bestuur, algemeen secretaris en staf. 

Bral: Bij Bral lag het zwaartepunt van bij de start meer bij de Raad van Bestuur (RVB) dan bij de Algemene Vergadering. De Raad van Bestuur en de staf bepaalden de werking van Bral. Dankzij goedkope werkkrachten uit tewerkstellingsprojecten groeide de staf uit tot een ploeg van 10 mensen. Vanuit het ‘opbouwwerk principe’ werden ze vooral ingezet ter versterking van een lokale werking, dikwijls waren dat de toenmalige sociaal culturele raden (de huidige gemeenschapscentra). Door de beslissing van de Raad van Bestuur geen gebruik meer te maken van tewerkstellingsprojecten (en de daarbij horende ‘nepstatuten’) werd de staf bewust afgeslankt. Wat een omslag betekende van een lokale werking naar een gewestelijke focus. 

 

Na de geboorte van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1989) kregen IEB en Bral veel 'dienstopdrachten' van de jonge snaak. Ze waren dan een schakel tussen het beleid en de bevolking. Zo ook bij de projectoproep Quartiers Verts. © IEB

De gewestvorming in 1990 is op vele fronten in Brussel een keerpunt geweest. Hoe reageerden Bral en IEB hierop? 

IEB: Beide organisaties pleitten hier al jàren voor en reageerden dan ook enthousiast op de creatie van het Brussels Gewest. Het had echter wel serieuze gevolgen voor de werking. Het nieuwe gewest nam verschillende eisen van Bral en IEB over, zeker in verband met stadsvernieuwing en leefmilieu. En de jonge administraties konden onze expertise best gebruiken. 

Tegelijk kwamen er meer middelen en mogelijkheden om samen te werken met de nieuwe instellingen. IEB aanvaardde in die periode veel ‘dienstenopdrachten’ en was een soort interface tussen beleid en bevolking. Bekende voorbeelden hiervan zijn de oproep groene wijken, de opleiding tot compostmeester, de organisatie autoloze zondag, de campagne rond gescheiden afval etc. Op enkele jaren verdubbelde IEB zijn staf van 10 naar 20 mensen. Het was ook de periode van de grote openbare onderzoeken, zoals het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) en het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP). 

Bral: Ook Bral voelde de druk van de gespecialiseerde administraties, zeker wat betreft leefmilieu. Doordat de expertise groeide bij het Brussels Instituut voor het Milieu (BIM – Leefmilieu Brussel), werden we gedwongen minder sloganesk te zijn en echt te focussen op bv het afvalstoffenplan. Maar met de financiële steun van zowel het Brussels Gewest als de Vlaamse Gemeenschap koos Bral ook opnieuw voor lokaal werk. De subsidies voor wijkontwikkeling lieten bv toe om ons te focussen op Sint- Joost. Hier legden we mee de grondslag van de eerste generatie wijkcontracten. Met het Sociaal Impulsfonds (later Stedenfonds) konden we dan weer aan de slag in de Maritiemwijk in Molenbeek. Maar uiteraard werkte Bral ook mee met die projectoproepen, bijvoorbeeld rond mobiliteit. Dat was in nauwe samenwerking met IEB. We moeten daar ook eerlijk in zijn, het was regelmatig de wortel van de gewestelijke subsidies die ons voor de uitvoering van bepaalde projecten heeft doen samenwerken. 

Wijkcomités, is dat niet vooral iets van de jaren zeventig en tachtig? 

IEB: In de jaren zeventig waren er inderdaad veel comités een lange periode actief. Sommigen zijn dat nog. Zij zijn op hun beurt geregeld federaties van lokale groepen, zoals bijvoorbeeld ACQU (Association de Comités de Quartier Ucclois) en Wolu-Inter-Quartiers. Vandaag lijkt het leven van comités anders. Comités hebben soms een kort leven. Wanneer de actie of de nood voorbij is, gaan ze dikwijls over op waakvlam-stand. De grotere achterban haakt dan af en het zijn de meest actieven en geëngageerden die de boel nog draaiende houden. En toch zien we dat er ook vandaag veel acties en initiatieven opduiken in Brussel. Meestal gebeurt dat zonder dat mensen zich in een formeel kader organiseren. 

De bezorgdheid om die mensen niet te verliezen inspireerde IEB om haar statuten aan te passen en een kleine minderheid van individuele leden toe te laten. Het zijn immers net die mensen die dikwijls een globalere visie op de stad hebben en daarrond willen werken. 

Bral: Het probleem van de uitdovende comités is niet nieuw. In de archieven van beide verenigingen vinden we teksten met vragen als wat te doen met ‘slapende comités’. Een nieuwe achterban aanspreken of de oude activeren, vraagt echter ook een andere aanpak als federatie. 

Is het geen tijd voor een gevarieerdere aanpak? 

IEB: Wij organiseren Assemblées Associatives rond een bepaald thema en stellen die soms ook open voor niet-leden. Daarmee bereiken we duidelijk een groter publiek. Om over bepaalde onderwerpen van gedachten te wisselen is dat prima. Om beslissingen te nemen over standpunten is het echter geen goede formule. 

Bral: Bral opteerde om voor de nieuwe meerjarenplanning een traject op te zetten met onze leden en een aantal sleutelfiguren die we willen betrekken. Door die reflectie meer open te trekken zijn we uit onze gewone thema’s gehaald en verplicht meer transversaal te gaan werken. Een uitdaging uiteraard, maar wel een verrijking. 

 

De woning-MARATHON-du logement zette het recht op wonen weer terug op de agnda. © IEB

Klopt de indruk dat economie een nieuw aandachtspunt is? 

IEB: Voor IEB is dat inderdaad nieuw. In het verleden keken we naar industriële activiteit door de bril van industrieel erfgoed en naar kantoren als een economische sterke activiteit die een bedreiging vormde voor de woonfunctie. Vandaag is de economische logica zeer sturend voor de stadsontwikkeling. Economische keuzes hebben invloed op de ruimtelijke ordening, en uiteraard ook op de (mis)match tussen de aangeboden jobs en de kwalificaties van de bewoners. De keuze van het beleid voor een economie met internationale wortels stimuleert ons om meer na te denken over een economie ten dienste van de stad en zijn bewoners. Dit geeft aanleiding tot nieuwe bondgenootschappen, zoals met de vakbonden. Ook voor hen is het vandaag een keerpunt. De illusie van de constante economische groei is nu wel definitief doorprikt. Ook zij moeten hun blik verruimen, bredere analyses maken en kijken naar een territoriale verankering. Er is ruimte voor een stadssyndicalisme, niet alleen de werkomstandigheden zijn daarbij van belang, ook huisvesting en mobiliteit zijn gemeenschappelijke belangen geworden. Dit wordt zeker een belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren. 

Eerste- of tweedelijnswerking? 

IEB: IEB stelt zich op als federatie van comités en themagebonden organisaties. Het zijn niet de verkozenen die het alleenrecht hebben op politiek in de brede zin van het woord. Een gezonde democratie laat toe dat de regels en plannen voortdurend aan een kritisch debat worden onderworpen. En het vrijwaren van dat democratische debat was voor IEB van bij de start een belangrijke reden om de wijkcomités te verenigen. Ook binnen een federatie als IEB moet er trouwens plaats zijn voor verschillende standpunten.

Door zijn rol als federatie van wijkcomités behoudt IEB ook zijn legitimiteit tegenover de overheid. Daarom blijft IEB dat concept altijd verdedigen. Tegelijk is het wel een rem, omdat er compromissen moeten gesloten worden bij het formuleren van standpunten die bij consensus worden genomen. 

Daarnaast is er de vaststelling dat in dit forum vandaag vele groepen afwezig zijn, die niet deelnemen aan dit debat. Om meer contact te krijgen met les classes populaires is het noodzakelijk om eerstelijnswerk te doen. Het is niet de bedoeling om de ondertussen ook kwetsbare lagere middenklasse in de steek te laten, maar we proberen hen te verenigen rond gezamenlijke belangen, zoals betaalbare huisvesting. 

Door op het terrein aanwezig te zijn begrijp je zaken, die anders moeilijk te vatten zijn. Maar het vraagt veel energie en inzet van mensen. En dat kan dus maar in enkele gevallen. 

Bral: Bral deed op verschillende momenten terreinwerk en werkte ook op een meer globaal niveau. Ook wij voelen de noodzaak om diverser te werken en meer verschillende groepen te bereiken. Maar omdat onze invalshoek toch thematisch blijft, willen we samenwerken met andere organisaties die lokaal een globale en langdurige werking hebben met die groepen. 

Hilde Geens & Claire Scohier

 

Begrippen als kringloop en zero waste raken stilaan bekend bij het grote publiek. Maar het idee dat deze concepten ook iets kunnen betekenen voor de Brusselse wijken en werklozen is nieuw. We gingen ten rade bij Betty van wijkhuis Chambéry en Bertrand & Emmanuel, specialisten circulaire economie bij EcoRes/Group One(1).

Valuable materials are leaking from our economies,” schrijft de EU-Commissie in haar nota ‘towards a circular economy’. “Circular economy systems keep resources within the economy when a product has reached the end of its life, so that they can be productively used again and again.” Lijkt op kringloop in een hipper jasje. Maar Bertrand wijst er op dat het concept breder is dan dat.

Bertrand: “L'économie circulaire donne la priorité à l'usage d'une matière d'un bien à la place de son habituel achat. Cela signifie que les matériaux et produits sont conçus pour être, en fin d'usage, réparés, reconditionnés, réutilisés, démantelés, recyclé en priorité sur leur élimination dans le respect de la nature et de l'homme. Cela implique aussi une évolution des modèles économiques vers la vente d'un service ayant une plus-value pour les éco-systèmes, au lieu d'un bien vendu pour lequel la fin de vie n'aurait pas été prévue.

Concreet ?

In Neder-Over-Heembeek coördineerde EcoRes het project Irisphere. In samenspraak met citydev.brussels (GOMB) en Leefmilieu Brussel (IBGE/ BIM) begeleiden ze bedrijven (Scania, Duchateaux…) bij de identificatie en uitwerking van heel concrete win-win processen waar ook het milieu bij gebaat is. Zo stelt Solvay zijn overtollig gedemineraliseerd water ter beschikking van een ander bedrijf (ZF) dat daarmee een schoonmaakproces kan verbeteren. Of rijden de tractoren van Ferme Nos Pilifs op frituurolie van een bedrijfskantine.

Bertrand: “We werken nu ook aan een cartographie des flux dans la région RBC. Dan kunnen we op grotere schaal bekijken welke samenwerkingsverbanden er kunnen worden opgezet en welk bedrijf blij is met afval van een ander.”

 

Unité d'aquaponie du Village Partenaire, le centre d'entreprise géré par Goupe One; un exemple de système vivant qui fonctionne selon les principes de l'économie circulaire. Dans cette serre, les végétaux se nourissent à partir des déjections des poissons grâce à l'intervention de bactéries. Plus d'info sur ce projet: www. aquaponoris.be © GroupOne

Als deze circulaire economie echt van de grond raakt, wat kan dat betekenen voor onze armere wijken ?

Emmanuel: “Au travers des principes de l'économie circulaire, il est possible de créer de l'activité et de l'emploi tout en répondant aux besoins locaux. La circularité et la valorisation du local nécessaires à une telle économie reposent tant sur les déchets, l'énergie, le partage d'espaces... que sur les ressources immatérielles – les compétences, le volontariat, la confiance entre acteurs... Une telle approche mobilise dès lors les acteurs économiques (entreprises existantes, entrepreneurs en création, financeurs...) et les acteurs sociaux, les citoyens. Ils se retrouvent autour d'un même défi: l'amélioration des conditions de vie sociales, économiques et environnementales d'un quartier. Dans une ville comme Bruxelles, caractérisée par une économie de service et un fort taux de chômage, l'économie circulaire peut améliorer l'employabilité des personnes fragilisées. La dimension centrale de l'économie circulaire, la valorisation des flux matériels, est autant un prétexte de formation et de mobilisation de compétences ‘dormantes’ qu'une finalité environnementale et économique.”

Een mooie uitspraak om voor te leggen aan Betty D’Haenens van Chambéry. Dit wijkhuis in laag Etterbeek heeft een uitgebreid aanbod als dienstencentrum voor de buurt (bv. een sociaal restaurant) maar ook een kinder- en jongerenwerking én een werkervaringsproject. Allemaal zaken die bovendien op elkaar inspelen.

Betty, slapende competenties wakker maken, dat is voor jullie waarschijnlijk meer dan een theoretisch concept ?

Betty: “We merken dagelijks dat er veel mensen zijn die zich in een ‘grijze zone’ bevinden. Ze hebben dikwijls verschillende competenties of hebben het in zich die te ontwikkelen maar vaak hebben ze niet de juiste getuigschriften of haken ze af op het schoolse. Via onze verschillende werkingen leren mensen competenties, vaak al doende en langs de neus weg. Maar we zetten er ook expliciet op in. Zo neemt onze jeugdwerking jongeren, die misschien vooral kwamen pingpongen, mee in een langer traject waarbij ze op een niet schoolse manier een ‘competentiestick’ vullen. Dat kan dan leiden tot een certificaat in het jeugdwerk. We gaan nu nog een stap verder en begeleiden een groep jongeren uit de wijk bij de oprichting van een echte micro-onderneming rond babysitten. En die onderneming moeten ze zelf leiden, ook financieel. We werken dus zeer expliciet en praktisch rond het wakker maken van soms slapende competenties. ‘t Is een verhaal van lange adem, van samen iets opbouwen.”

Kan een circulaire economie dienen als ‘wekker’ van slapende competenties?

Betty: “Veel mensen spelen met ideeën die in de richting van het circulaire gaan. Dat werd ook duidelijk in het basisdossier van het wijkcontract waarin ideeën naar voor kwamen voor een winkel zonder verpakking, de oprichting van een GASAP(2)... Maar die bekommernis om leefmilieu en kringloop leeft toch vooral bij de middenklasse. Wij werken wel aan de vertaalslag hiervan naar een ruimer publiek en passen het ook toe in onze werking. Zo werken we met afval van paletten van lokale handelaars. De ecologische bekommernis is ook aanwezig in ons werkervaringsproject rond renovatie. Het wordt echter een uitdaging om een stap verder te gaan en een ‘circulair’ project uit te bouwen dat aansluit op de aanwezige competenties en activiteiten. Vandaar ook onze samenwerking met Bral en Ecores/Group One in het project Circular.”

Circular

Als dit project groen licht krijgt, zullen we de goederen- en afvalstromen in enkele wijken in kaart brengen en kijken waar bedrijven, handelaars en organisaties kunnen samenwerken of ruilen. En belangrijk: we maken ook een inventaris van de lokale kennis en competenties van mensen en proberen die te activeren, onder meer met ‘co-creatie-ateliers’ en een traject van begeleiding en vorming. Misschien beginnen enkele werklozen als resultaat daarvan een cateringbedrijf dat gebruik maakt van lokale groenten en levert aan organisaties uit de buurt. Of produceren ze iets op basis van lokale afvalstromen. Allemaal lokaal verankerd en niet ‘delokaliseerbaar’. En ook zonder nieuwe starters kan het project slagen. Elke persoon die dankzij dit traject zijn of haar competenties aanscherpt, is sowieso een overwinning.

Steyn Van Assche & Piet Van Meerbeek

(1) EcoRes est un bureau d'étude et de conseil dont la mission est d'accélérer la transition des entreprises et des territoires vers une société durable.  Group One is de moedervzw van waaruit EcoRes ontstond

(2) Groupes d'Achat Solidaies de l'Agriculture Paysanne

 

Talentenbank met wafels

 

 

© Youssef Amchir

Op 15 & 16 oktober organiseerden Chambéry samen met de Service d’aide aux jeunes en milieu ouvert (AMO), Samarcande en het OCMW een ‘Parcours van de solidariteit’. Spelen mee op de achtergrond : de strijd tegen armoede en de universele mensenrechten. Om er niet de zoveelste jammerklacht van te maken, werd de nadruk gelegd op solidariteit en lag het accent op positieve initiatieven.

Zo werd het universele ‘recht op werk’ aangegrepen om de wafelbank te lanceren. Inclusief wafels, kantoor en bedienden in pak. Maar zonder geld. Mensen konden er hun kwaliteiten of vaardigheden investeren in een fonds met projecten van het lokale verenigingsleven. En jawel, na de storting wachtte een dividend in de vorm van een gratis wafel. De teaser bleek uitstekend te werken want een zeer groot deel van de voorbijgangers ging in op het aanbod en toonde zich bereid om tijd af te staan voor het goede doel.

De verzamelde vaardigheden worden nu concreter gelinkt aan een 20-tal vooraf geselecteerde projecten uit de buurt. Momenteel is het systeem dus een soort wervingsreserve van vrijwilligers maar zo worden er alvast weer mogelijkheden gecreëerd om nieuwe vaardigheden uit te bouwen en ervaringen op te doen. 

© Bral

Zijn we met ons allen getuigen van de geboorte van een doe-democratie, waarin collectieven zelf de samenleving vorm geven? Of zijn deze nieuwe bottom-up initiatieven vooral kleine, veilige havens voor mensen die wegvluchten voor hun eigen machteloosheid? Zijn ze een stap naar een duurzame samenleving of eerder een kweekvijver voor apathie?

Het aantal collectieve moestuinen in Brussel is de laatste jaren geëxplodeerd, net als buurtcomposteren. En wie geen groene vingers heeft, kan terecht bij ruilgroepen, stadsbrei of repair cafés. Overal in onze wijken zetten mensen zich samen om het leven in de stad aangenamer of duurzamer te maken.

Terwijl veel van de traditionele Brusselse wijkcomités en actiegroepen ontstaan zijn door een bedreiging, vaak een bouwproject waartegen de wijk in opstand kwam, zijn de groepen die nu opstaan niet uit op protest, inspraak of beleidsbeïnvloeding. Ze kijken niet naar de overheid of naar de privé en ook niet naar het middenveld. Ze willen zelf dingen verwezenlijken. Het is één van de centrale gedachten van de transitiebeweging: “Si on attend le gouvernement (…) on attendra trop longtemps. Le seul moyen est d’agir en groupe, en communauté locale.” (www.entransition.be)

Dat strookt helemaal met het beeld dat in Nederland leeft, volgens sociologe Evelien Tonkens: “De participatiesamenleving die politiek en beleid nu nastreven, is helemaal gericht op sociale participatie – meedoen – terwijl politieke participatie – meepraten – uit beeld is. (…) De nieuwe democratie is een doe-democratie: niet leuteren maar aanpakken”. (Tonkens, Misverstanden over de participatiesamenleving, 2014)

Is dit de toekomst van onze democratie? Een alternatieve vorm van beleid dat gemaakt wordt door de burgers in plaats van door de overheid?

Goedgemutste machteloosheid

Eén ding is alvast zeker: Tonkens gelooft niet zo in de doe-democratie. Zij ziet deze tendens eerder als een symptoom van frustratie. “Het is in democratisch opzicht eerder goedgemutste machteloosheid. Zij beginnen die buurtmoestuin niet omdat zij hierin een nieuwe vorm van democratie ontwaren, maar omdat zij hun geloof in deelname aan de democratie verloren hebben. Ze zijn boos op het neoliberalisme, het mondiale kapitalisme, de graaicultuur bij de banken enzovoort en daarom beginnen ze een buurtmoestuin. Ze maken zich zorgen om grote maatschappelijke problemen, maar hebben geen vertrouwen in tegenmacht van burgers die tot verantwoording en hervorming zou kunnen dwingen. Ze houden het klein.”

Tonkens sluit zich daarmee aan bij de these van Nina Eliasoph. Deze Amerikaanse sociologe onderzocht allerlei vrijwilligersinitiatieven en is vrij bitter in haar oordeel. Mensen zouden zich in hun organisaties terugplooien op lokale en persoonlijke kwesties omdat die makkelijker te behappen zijn. Ze zouden bredere of zwaardere maatschappelijke problemen als discriminatie of leefmilieu verwijderen van de agenda van hun comité uit schrik dat een gevoel van machteloosheid in de groep zou sluipen. Op die manier zou ‘Do It Yourself’ de plaats in nemen van debat en contestatie.

 

Moestuinen zoals deze in Sint-Gillis zijn volgens Evelien Tonkens 'goedgemutste machteloosheid'. 'Mensen beginnen die buurtmoestuin niet omdat zij hierin een nieuwe vorm van democratie ontwaren, maar omdat zij hun geloof in deelname aan de democratie verloren hebben,' meent de sociologe © Bral

Le citoyen controleur

De analyse van Eliasoph en Tonkens contrasteert met een andere vaststelling die je vaak hoort de laatste jaren: dat het hoe langer hoe moeilijker wordt om een groot bouwproject te realiseren omdat er telkens wel een collectief of belangengroep in de weg staat. Met andere woorden: er is steeds méér contestatie. De citoyens électeurs zijn citoyens contrôleurs geworden. En omdat zij vaak evenveel expertise bezitten als de administratie of de politiek, zijn ze veelal succesvol ook. En regelmatig pakken ze nog uit met alternatieve plannen. De Franse socioloog en historicus Pierre Rosanvallon is enthousiast en noemt het ‘contre-démocratie’, “une forme de défiance démocratique exercée à travers les médias, les associations, les ONG et les groupes de citoyens. Ces voix construisent une attention démocratique et un pouvoir d’alerte. (…) (Le citoyen) a intérêt à être électeur et contrôleur. Il faut muscler les formes de défiance positive, civique, associative, voire les institutionnaliser.”1 “Ce développement est d’autant plus important que les objets et les occasions d’engagement se diversifient, du niveau local au niveau global.”2

Complementaire tendensen

Paradox: enerzijds zouden groepen zich terugplooien op het persoonlijke en het apolitieke, weg van het protest, uit een gevoel van machteloosheid ; anderzijds zouden er steeds meer actiegroepen opstaan die protesteren tegen grote infrastructuurwerken en sterk genoeg zijn om ze tegen te houden. Wellicht twee complementaire tendensen. Maar verschillen de mensen van die twee groepen sterk? Of nog: hoe kunnen zij hun vaak erg lokale initiatieven optillen naar een hoger niveau, op zo’n manier dat het een bredere maatschappelijke verandering in gang brengt? Op dat soort vragen wil Bral de volgende jaren een antwoord vinden, samen met mensen op het terrein en met professionelen en deskundigen die met dit thema in aanraking komen.

Do It Yourself & Governance

De periode 2004-2014 moest het decennium van de zones van gewestelijk belang worden. De ontwikkeling van T&T, Heizel, Weststation... stond op de agenda en de Brusselse regering toonde de ambitie om de zaken strak te controleren. Helaas, in het ondoordringbare kluwen van overheden en parastatalen, supranationale instellingen en grote privébedrijven, raakt het Gewest al rap de teugels kwijt.

Hoe kunnen we de slagkracht van de overheid vergroten? Hoe beletten dat verschillende diensten elkaar voor de voeten lopen? En wanneer moet de overheid net een stap terug zetten: niet zelf uitvoeren maar eerder faciliteren, zodat mensen of verenigingen het zelf kunnen doen? Of, zoals Luc Huyse suggereert, optreden als notaris die kracht van wet geeft aan akkoorden tussen stakeholders? In die zin hangt onze aandacht voor zelforganisaties samen met een andere hoofdbekommernisvan Bral voor de komende jaren: governance.

 

Voluntary associations in the USA, schools of apathy?

“I had expected to learn how everyday conversation in voluntary associations works the magic of democracy. What I found instead was the cultivation of apathy (…) In trying so hard to maintain their “can-do” spirit, their optimism, and their hope, volunteers assumed that they had to hush any discussion of far-reaching political problems.” 

“Backstage, these good citizens did care about politics, but “frontstage,” they wanted to avoid the sense of powerlessness that publicly discussing politics could evoke.” 

“Several volunteers simply could not stop talking to me about local environmental problems, especially the nuclear military base – deemed ‘dangerous’ by the Environmental Protection Agency – that was about a mile from most of their homes. When I finally asked why they chose to participate in an anti-drug group, and if they had ever considered “doing something about” the nuclear base, their responses were all the same: the nuclear base was not ‘close to home’ and did not ‘touch me personally’. Solving the drug problem was ‘close to home’, ‘do-able’, and ‘in our backyards’.” – Nina Eliasoph, The Culture of Political Avoidance, 2014.

Piet Van Meerbeek

1 www.20minutes.fr/france/118194-pierre-rosanvallon-le-citoyer-doit-etre-…

2 ww.revuenouvelle.be/article817.html

Het verloop van de “algemene vergadering” – eerder een info-bijeenkomst - die Stad Brussel op donderdag 22 januari in de Ancienne Belgique organiseerde, heeft de gemoederen bij de Brusselaars opnieuw beroerd. BRAL, stadsbeweging voor Brussel, trekt mee aan het overleg binnen het Platform Pentagone en Platform No4 Parkings en maakt tussentijds volgende bedenkingen bij het lopende proces.

Misschien wel het grootste probleem is dat de Brusselse beleidsmakers de Vijfhoek vandaag aan het hertekenen zijn op basis van een zuiver politiek compromis. Het leidde tot de lancering van twee parallelle plannen: een grote autoluwe zone in het centrum en een nieuwe circulatieplan. Die twee dossiers worden sinds de verkiezingen van oktober 2012 duidelijk van elkaar gescheiden, en dit dus uit pure politieke overwegingen. Het gevolg is dat het ene plan voor de herinrichting van de autoluwe zone ontwikkeld wordt door een studiebureau en besproken wordt in een participatietraject. Hoe het andere plan voor de mobiliteit in de Vijfhoek wordt uitgewerkt en op welke gegevens het plan zich baseert, bestaat volledige onduidelijkheid. Er bestaat geen enkele studie over de impact die dat plan zal hebben op het leven in de binnenstad, laat staan op het verkeer daarbuiten.

Een plan voor de socialisten (autoluwe centrale lanen en plaats voor meer evenementen) en eentje voor de liberalen (extra parkings en autobereikbaarheid van de autoluwe zone boven alles) dus. U raakt niet aan mijn plan, ik niet aan het jouwe. En de Brusselaars, tja, die moeten maar luisteren. Overigens het enige wat je kon doen in de AB. "U kunt buiten wat gaan roepen”, kregen deelnemers letterlijk als antwoord op vragen die over de mobiliteit gingen en niet over de centrale lanen.

Het circulatieplan kwamen ook ter sprake op een laatste ontmoeting tussen een delegatie van het Platform Pentagone (8 dec 2014) en de Brusselse mobiliteitsschepen Els Ampe, zowel als op een bijeenkomst van de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, waarin ook BRAL zetelt (19 januari 2015). Op beide gelegenheden moest de Brusselse schepen voor mobiliteit bevestigen “dat ze niet wist” wat de impact van het circulatieplan op de leefkwaliteit (publieke ruimte, luchtkwaliteit, ...) zal zijn. Geen impactstudie, geen cijfers, geen vooruitzichten, geen echte inspraak, ... enkel dat politiek akkoord dus, in de vorm van twee ‘plannen’. 

Het was ook veelzeggend dat de burgemeester en het voltallig schepencollege op 22 januari aanwezig waren op de eerste rij in de zaal, maar dat ze gedurende de hele zitting met de rug naar het publiek zaten gekeerd. Hun gezicht kregen we niet zien. Een strategie die ongetwijfeld deel uitmaakt van de politieke afspraken. “Ook wij weten het niet, dus vraag het maar aan iemand anders”, leken ze te hiermee te zeggen. Maar aan wie? Dat de burgemeester drie minuten voor het einde van de avond - onder luid gejoel - de zaal verliet, versterkt het vermoeden dat hij niet de klappen wilde opvangen in naam van de liberalen in ‘zijn’ meerderheid. Gebrek aan politieke moed? Of gewoon toegeven dat je slecht aan het besturen bent?

Dat het plan voor de heraanleg van de lanen tussen het Brouckèreplein en het Fontainasplan veel positieve voorstellen bevat, wordt dus helemaal overschaduwd door het gebrek aan elke vorm van inspraak in en het ongeloof over de beslissing over de vier parkings en de miniring. Het gebrek aan eensgezindheid binnen het Brussels stadsbestuur en deze onprofessionele communicatie  dreigt het stadsbestuur zelf als een boemerang terug in het gezicht te krijgen, want niets wijst erop dat de Brusselaars zich gaan neerleggen bij een slecht compromis dat hun stad voor de komende decennia gaat hertekenen.



We zijn niet de enige die in onze pen kropen na de info-vergadering van 22 januari in de AB. Raf Custers schreef een interessant verslag over in de www.dewereldmorgen.be, tvbrussel.be zette enkele terechte kritieken op beeld, activist Gwenaël Brees schreef zijn frustatie van zich af  in de Facebookgroep van Platform Marolles. Op de website van de Stad Brussel vind je sinds 23/1 een verslag van de eerste fase van het participatieproces (over de centrale lanen dus), de ppt-voorstelling en de 24 weerhouden voorstellen.

Joost Vandenbroele

Stafmedewerker BRAL

Tel: 02 217 56 33

Gsm: 0473 85 35 37

(foto Kanaalgebied (Becodok) ©ADT-ATO/Reporters)

Na het nodige voorbereidende werk werd donderdag 5 februari het Plan Canal effectief te water gelaten. Uit het persbericht leren we vooral dat er geld en mensen worden voorzien om één en ander in beweging te zetten. Wat er nu juist in beweging wordt gezet, blijft echter vaag. We kunnen het ook positief bekijken: er is zowel op het terrein als op plan nog véél marge voor verbetering. Hopende op een transparanter vervolg zetten we alvast enkele gevaren en positieve punten op rij.

Voor wie het in Keulen hoort donderen, geven we bij wijze van inleiding deze quote mee uit het persbericht:  “Het was de vorige minister-president Charles Piqué die in 2012 een richtplan voor de kanaalzone bestelde bij de Franse architect en stadsplanner Alexandre Chemetoff. Hij moest oplossingen vinden voor de demografische boom in Brussel en dus scholen, crèches en woningen bouwen, maar tegelijk proberen de economische activiteit en werkgelegenheid terug naar de hoofdstad halen. Het plan van Chemetoff voorzag in een potentieel van 25.000 woningen en 7.500 jobs op de sites Biestebroeck, Birmingham, Beco en Vergote.” Meer info én de resultaten van het werk van Chemetoff vind je op de website van het Agentschap voor Territoriale Ontwikkeling (ATO).

 

©ADT-ATO 

Gevaren & Suggesties

1. Een te groot geloof in de (zelfregulerende) vermenging van industrie en wonen. De realiteit is dat die twee op gespannen voet leven en dat heel veel bedrijven weg trokken/trekken uit wijken waar er nog sprake was van die vermenging. Meestal naar slecht bereikbare industriereservaten in de rand.

Zoals we schreven in onze brochure Productive BXL (*) (oktober 2014) hangt het succes van deze vermenging voor een groot deel af van een doorgedreven en doordachte stedelijke distributie. Kwestie van grote vrachtwagens en lawaaierig laden en lossen te vermijden in woonwijken. Of toch te beperken. Dit eerst uitdenken en er plaats voor voorzien is dan ook essentieel.

En zelfs dan zijn er veel activiteiten die niet of slecht met wonen te combineren zijn. Andere combinaties kunnen dan echter wel voor de nodige meerwaarde zorgen zonder de productieactiviteiten zelf op termijn in gevaar te brengen. Bijvoorbeeld met natuur, landbouw of squashclubs. Om maar iets te noemen. 



Verschillende gebieden waar het Kanaalplan naar kijkt, kunnen wel degelijk intenser gebruikt worden en beter worden geïntegreerd in het stadsweefsel. Maar industrie en woningen mengen vraagt zeer doordacht maatwerk. En is niet altijd opportuun.

2. Top down. De uitwerking van deze toekomstvisie op de kanaalzone – nochtans goed voor 17.5% van het gewest en 370.000 inwoners – gebeurde enigszins los van de uitwerking van het visiedocument voor héél het Gewest, het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO). Normaal gezien was het Kanaalplan gewoon een deel van het GPDO. In tegenstelling tot het GPDO voelen veel actoren zich niet echt betrokken bij het Kanaalplan. Ze eigenen het zich niet toe als iets van hun, iets dat ze samen konden uitwerken en achter staan. En wil er ook maar ièts gerealiseerd worden is die toe-eigening en samenwerking essentieel. Er is dus een volledig nieuwe manier van werken nodig nu het concreet lijkt te worden. En jawel daar zijn we weer, een goede coördinatie/projectregie én een doordachte participatie zijn daarbij absoluut essentieel.

In dit opzicht is het opvallend  dat ze niet wachten op het nog op te richten Territoriaal Platform maar alvast een mini versie ervan creëren om één en ander te coördineren. Positief kan je het bekijken als een plaats van experiment met nieuwe procedures en geïntegreerd omgaan met moeilijke projecten. De nieuwe Brusselse Bouwmeester - die bij de uitwerking betrokken wordt -  heeft wel wat ervaring met het begeleiden van zulke dossiers. Hij kan natuurlijk enkel resultaten boeken in een goede context. Hoe dan ook, het Territoriaal Platform kan dan leren van het leerproces van zijn kleinere broertje.

3. Speculatie. Jawel van zodra zulke plannen op tafel komen, kijken investeerders gretig toe en beginnen ze hun vastgoedportefeuille te evalueren. Aan de andere kant: een privéontwikkelaar als Atenor had het plan niet nodig om grootschalige woonontwikkelingen op poten te zetten. Dat gebeurde eerder arm in arm met een begerige gemeente dan met het Gewest. Het plan kan dan enkel aanzetten tot betere integratie in het geheel. Veel van de gronden waar het plan naar kijkt zijn trouwens in handen van de overheid, wat de speculatie naar de buurten errond richt.

©Atenor

4. Mixité Sociale/gentrification. Veel ‘waterfrontontwikkelingen’ richten zich vooral tot de rijkere medemens. Denk maar aan de UP-site toren.

En wij hebben natuurlijk niets tegen rijkere medemensen  maar wel tegen projecten die  er zich uitsluitend toe richten. Maar ook hier weer: het gaat veelal om publieke gronden. De overheid heeft dan ook sleutels in handen om het niet zo ver te laten komen. Of toch om de effecten wat te temperen.

Positief:

1. Chemetoff wijst er op dat er vaak véél meer kan gebeuren met bepaalde gebieden. Denk maar aan het idee de (te) brede Van Paepsem-laan te halveren en woningen te voorzien waar auto’s rijden. Of om ook in industriegebieden te stapelen. Of wonen op een brug. Wat de Van Paepsemlaan betreft: die woningen zouden aan een mooi stukje Zenne liggen dat voor velen onbekend was.

2. Het moet gezegd, Chemettof wandelde rond met een frisse blik en kwam op plaatsen waar veel Brusselaars nog niet kwamen. Zo betrok hij ook heel expliciet de Zenne bij het Kanaalplan en wees op de potentie van gebieden van soms weinig gekende gebieden. Wat op zich ook gevaren met zich meebrengt natuurlijk (je trekt ook ineens de aandacht van investeerders met soms minder goede bedoelingen). Maar, een zekere frisse onbevangenheid was hem zeker in het begin niet vreemd.

©MRBC/ATO

3. Ook hier gaat het meer over een grondhouding: jawel, er zijn zéér veel slechte projecten – denk maar aan winkelcentrum Dockx Bruxelles – maar Chemetoff maakte van in het begin duidelijk geen tijd  en energie te willen steken in het bevechten van slechte projecten. In plaats daarvan ging hij op zoek naar plekken waar nog iets mee te doen valt en het verschil kan gemaakt worden. Dat kunnen dan proeftuinen worden die tonen dat het ook anders kan.

4. Wat ons bij het laatste brengt: een beetje frisse wind kan geen kwaad in Brussel. Al te snel worden ideeën weggewuifd. Te moeilijk, te ingewikkeld, dat lukt hier nooit etc… Een scheut voluntarisme kan in deze geen kwaad.

We zitten dus nog met veel vragen. Wat zullen de eerste proeftuinen worden waar er effectief aan de slag wordt gegaan? Wie gaat dat betalen? Wat is de fasering? Hoe zal er te werk worden gegaan? Wat is het statuut van de detailplannen die je nu al op de website van het ATO vindt? Komt er alleen een openbaar onderzoek als er een deelproject in openbaar onderzoek komt? Kortom, de aankondiging van onze minister-president roept meer vragen op dan ze antwoorden geeft.

Nu het concreter wordt, kunnen we het plan ook aangrijpen om in één of meerdere gebieden aan te tonen dat het inderdaad  anders en beter kan dan de huidige gang van zaken. Een goede selectie van de ‘proeftuinen’ is dan zeker belangrijk maar echt belangrijk is natuurlijk een openheid van de overheid  om het  in deze nieuwe fase anders aan te pakken.

Steyn Van Assche

Stafmedewerker Bral

(*) Een prachtbrochure van BRAL, Architecture Workroom Brussels en BBL

Begin februari 2015 organiseerden Ecolo en Groen in het Kaaitheater een open debatavond over de toekomst van de Citroëngarage aan het Saincteletteplein in Brussel. Ook BRAL was aanwezig en interpelleerde de panelleden met volgend standpunt. “Citroën is een immens en iconisch gebouw. Zou het niet kunnen uitgroeien tot een projet phare waarover gesproken wordt op internationale colloquia en geschreven op gespecialiseerde websites? Misschien wel. BRAL ziet mogelijkheden." (foto copyright: rekup.net)

Bral ziet mogelijkheden. Op voorwaarde dat het aangepakt wordt als een innovatief en gedurfd project dat oplossingen zoekt voor de problemen waarmee Brussel en vooral de kanaalzone te kampen heeft. Bral stelt voor om de Citroënateliers te behouden als productieruimte en er kans te bieden aan experiment. Bedrijvencentra hebben we al. Fablabs ook. En cultuurhuizen natuurlijk ook. Maar een soort hybride ruimte, waar mensen ideeën kunnen komen uittesten met de apparatuur die ter beschikking staat en waar meteen ook meer ruimte is om initiatieven te laten groeien, ruimte die gedeeld kan worden - dat zou nieuw zijn. En misschien moet de ruimte balanceren op het raakvlak tussen economie en cultuur, en dus zowel culturele als economische initiatieven onthalen met meer ruimte dan beschikbaar is elders. Een soort fabrique d’experimentation met tal van mogelijkheden. Genre NDSM Werf in Amsterdam.

Bral ziet nog een 2de voorwaarde: dat we de ateliers niet zien als een plek op zich, geïsoleerd van de rest van de stad, maar als een forum voor een ontwikkelingsproject voor de kanaalzone. Wwe mogen niet alleen kijken naar wat zich in het gebouw zal afspelen. De plek mag geen passieve ontvanger zijn van initiatieven; we zien het zelfs als meer dan een klassieke incubator; idealiter is het een sluitstuk voor een heel beleid van stadsvernieuwing, economische ontwikkeling en cultuur, dat mensen opzoekt en stimuleert om initiatief te nemen. Dat inspeelt op de centrale ligging en de omringende wijken betrekt bij de plek. En dat een soort community laat groeien, een gemeenschap of netwerk van actievelingen,  die meteen ook zou kunnen bijdragen tot het beheer van de plek. Een politiek die leidt van de straathoekwerker naar een proactieve programmatie van de fabrique d’experimentation.

De ateliers vormen zeker een opportunititeit voor de stad. Maar als stadsbeweging zien wij ook de opportuniteit van een beleid dat zich buiten het gebouw afspeelt, in de buurten. Als we deze opportuniteiten ten volle willen benutten, is het zaak het programma voor de ateliers te integreren in het ontwikkelingsbeleid voor de kanaalzone.

Zaak is dat er snel een aantal uithangborden of trekkers in komen. Daar kan en moet je naar op zoek gaan. Misschien een soort supercyclo,  met open fietsateliers en fietskoeriers die uitzwermen. Of een project met meubels uit afvalhout (wat een showroom!), met opleidingen, sociale tewerkstelling. Met sociaal restaurant met groente uit daktuin… En met plaats voor debat en workshops. Zo kan het een uithangbord worden van een totaal nieuwe economie: circulair én met kansen voor sociale stijging.

Citroën lijkt hiervoor een ideale plek. De ruimte is er, ze is gemaakt voor dergelijke invulling, en ze is ideaal geleden in de stad. Als we dit soort beleid ontwikkelen, zullen ze er van heinde en verre naar komen kijken.”

 

Piet Van Meerbeek - stafmedewerker BRAL

 

 

Dit artikel maakt deel uit van een nieuwe reeks, waarbij Bral vernieuwende economische  initiatieven in de schijnwerpers zet. Van min of meer gekende namen tot prille coöperaties. Allen hebben ze gemeen dat ze economisch, ecologisch en sociaal innoverend zijn. Het ene aspect mag al eens harder doorwegen dan het andere. Vandaag:  KLIMOP, de schrijnwerkerij van Atelier Groot Eiland.

Atelier Groot Eiland is één van de sterkhouders in de Brusselse ‘sociale’ economie. Naast Etiket (verzending), Heksenketel (horeca), ArtiZan (artisanaat) hebben ze met Klimop een zeer actieve schrijnwerkerij. Wij gingen de sfeer opsnuiven op de werkvloer en hadden een gesprek met de coördinator Tom Dedeurwaerder en schrijnwerker/begeleider Laurent Quoidbach.

Wat moeten we verstaan onder sociale economie?

"Om het eenvoudig te stellen: in een sociaal economiebedrijf staan de mensen en niet het kapitaal centraal. We geven onze mensen een opleiding en helpen hen in hun ontwikkeling. Het gaat vooral over langdurig werklozen en (zeer) laag gediplomeerden. Het is de bedoeling dat ze daarna door- groeien naar de reguliere arbeidsmarkt.

We brengen hun niet enkel technische kennis bij maar werken ook rond arbeidsattitudes. De meeste mensen werken hier 1 à 1.5 jaar maar indien nodig begeleiden we hen nog 6 maanden in het vinden van een job. Daarnaast bieden we tijdens hun opleiding ook al taallessen aan om hun kans op werk te verhogen.

Dat is als gewoon bedrijf natuurlijk allemaal niet mogelijk. We werken dan ook met ongeveer 50% subsidies en 50% eigen middelen."

We proberen de werven zo afwisselend mogelijk te houden zodat ze veel aspecten van het beroep leren kennen. Los daarvan, is ons atelier ook gewoon veel te klein om iedereen aan het werk te kunnen zetten. En zo zijn we al direct bij een kernprobleem: PLAATS.

Zeker als je - zoals wij - ook met recyclagemateriaal werkt, heb je veel opslagruimte nodig. En ook je afgewerkte producten moet je ergens kunnen stallen. En ruimte is duur in de stad.

En stromen jullie mensen dan ook effectief door?

"Gemiddeld stromen er ongeveer 60% van onze schrijnwerkers door. In 2014 was dat minder omdat ‘den bouw’ in het algemeen en de schrijnwerkerij in het bijzonder het slecht deden. Er waren dus weinig jobs om in door te groeien. Onze mensen die een horecaopleiding achter de rug hadden, vonden veel gemakkelijker werk."

Hoeveel mensen zijn er nu in opleiding?

"Een 20-tal. De helft daarvan zit meestal ergens op een werf. We proberen die werven zo afwisselend mogelijk te houden zodat ze veel aspecten van het beroep leren kennen. Los daarvan, is ons atelier ook gewoon veel te klein om iedereen aan het werk te kunnen zetten. En zo zijn we al direct bij een kernprobleem: PLAATS.

Zeker als je - zoals wij - ook met recyclagemateriaal werkt, heb je veel opslagruimte nodig. En ook je afgewerkte producten moet je ergens kunnen stallen. En ruimte is duur in de stad. Dat is één van de reden waarom veel schrijnwerkerijen – maar ook andere bedrijven – weg trekken uit het centrum en zich in een industriezone aan de rand van Brussel verschansen. Maar die zijn dan weer vaak slecht bereikbaar.

Die slechte bereikbaarheid is trouwens een groot nadeel voor de gekwalificeerde mensen die wij afleveren: zonder auto of rijbewijs raken ze er amper."

Vonden jullie een oplossing voor de typische moeilijkheden waar industrie in de stad mee wordt geconfronteerd? Of verhuizen jullie binnenkort ook?

"Neen. Wij hebben het geluk dat we de schrijnwerkerij kunnen uitbreiden door één van onze andere diensten (Etiket) te verhuizen. Dat is een dienst die je eigenlijk min of meer overal kan organiseren. Wat met een schrijnwerkerij niet kan.  We proberen uiteraard de overlast te beperken, maar hout bewerken maakt nu eenmaal lawaai, er moeten grotere leveringen gebeuren etc. De (weinige nvdr) buren doen daar gelukkig niet moeilijk over. Ze zijn het gewoon.

We hebben nog een ander geluk: in het kader van het wijkcontract wordt er een toonzaal voor onze afgewerkte producten voorzien. Die staan momenteel her en der verspreid. Daardoor komt er dan weer extra plaats vrij om bv hout te stockeren. Idealiter is het atelier zelf ook beter zichtbaar. Kwestie van productieactiviteiten terug zichtbaar te maken in de stad.

De nadelen wegen niet op tegen de voordelen. We zitten niet alleen vlak bij de bron wat betreft werkkrachten en klanten, de buurt levert ook een deel van onze grondstoffen: afvalhout."

Dat is inderdaad dé nieuwigheid van het afgelopen jaar: meubels uit afvalhout. Van waar komt het hout?

"In de onmiddellijke omgeving is er al veel hout dat anders weggegooid wordt. Zo krijgen we bv paletten van de meubelwinkel vlak naast ons en van een brouwerij een beetje verder. Daarnaast maakten we met een aantal socio-economische organisaties afspraken rond de toelevering van afvalhout. Het vergt werk om het hout opnieuw bruikbaar te maken maar we krijgen het wel gratis. En er is natuurlijk ook de ecologische winst."

Nieuw is ook dat jullie je nu ook richten tot particulieren. U en ik kunnen dus zo’n meubel kopen. In geval van doorslaand succes: zijn jullie er op voorbereid? En is er wel genoeg afvalhout?

"Als een soort wederdienst voor onze subsidies werken we veel voor overheidsorganisaties en vzw’s, maar daarnaast werken we meer en meer voor particulieren. Wat zeker met de meubels het geval is. Omdat we nog geen toonruimte hebben, lieten we een folder maken om de verschillende meubelen te presenteren (nvdr: je vindt hem onderaan als bijlage). Maar we installeerden bij mensen thuis ook al een keuken die we op maat maakten of een houten vloer. Bij het aanvaarden van dat soort jobs kijken we altijd naar de leermogelijkheden en de afwisseling die ze ons bieden.

Wat betreft je vraag naar succes en groei. De sfeervolle combinatie van recyclage & opleidingen slaat duidelijk aan. We kiezen ervoor geleidelijk te groeien. En wie weet werken we ooit met verschillende locaties zoals de Fietspunten. Maar eerst voeren we dus onze interne reorganisatie door zodat er alvast wat meer plaats vrij komt voor de schrijnwerkerij. De groeimarge op het gebruik van afvalhout is alleszins nog zéér groot. We moeten al veel weigeren van wat ze ons aanbieden."

Denken jullie er aan ook met andere manieren van bedrijfsvoering te experimenteren. Bv het oprichten van een coöperatieve?

"We spelen met het idee. Het kan onder meer een manier zijn om ook buurtbewoners te betrekken bij het (sociaal) restaurant dat we plannen in de Belle Vue-brouwerij. Maar momenteel is het niet meer dan een piste."

Is het ook voor een reguliere schrijnwerkerij interessant met afvalhout te werken?

"Jawel, ze bestaan zelfs al. Zoals gezegd: het is à la tendance. Zo liet bijvoorbeeld Exki zijn interieur inrichten door een privé-schrijnwerkerij die specifiek werkt met afvalhout. Het kan dus en ook daar is er nog groeimarge."

Even terug naar de menselijke kant van de zaak: wie is jullie doelpubliek?

"Wij werken dus vooral met laag geschoolde- en langdurige werklozen. De redenen van hun werkloosheid zijn veelvuldig. Maar een gebrek aan technische skills, talenkennis en de juiste attitudes (op tijd komen etc) zijn steeds terugkerende zaken. En sommige mensen zijn gewoon slachtoffer van racisme.

Af en toe werken we hier trouwens ook met mensen die al expertise hebben met houtbewerking in hun thuisland. Zo zijn er nu bv enkele Syrische schrijnwerkers aan het werk. Maar ook mensen met ervaring elders moeten hier nog specifieke knepen van het vak leren. Zo is alleen al het materiaal waarmee we hier werken anders.

Hoe dan ook: diegenen die hier starten, zijn wel degelijk gemotiveerd om hun job te leren en werk te vinden."

Vakmanschap begint bij een goede kennis van je materiaal. En dat materiaal is hier vaak anders dan elders in de wereld.

Dat merk je ook op de werkvloer. Er hangt een positieve vibe en ze spreken met trots over hun werk. Iets helemaal anders: Je kan zeggen dat dit stuk van de kanaalzone ‘hot’ is. De keerzijde kan zijn dat armere buurtbewoners plaats moeten maken voor rijkere nieuwkomers. De gevreesde gentrification. Hoe kijken jullie aan tegen de veranderingen in de wijk?

"Alleen al de komst van het Meininger Hotel veranderde de buurt. Hun betrokkenheid op de buurt mag dan wel gering zijn, de passage en het volk zorgt wel voor een veiligere omgeving. Wat ook ons ten goede komt. Er is inderdaad veel veranderd de laatste jaren en er staat nog veel op stapel. Denk maar aan de plannen voor de herinrichting van de Ninoofsepoort waar o.a. een park en woningen komen.

Eerlijk: een zekere gentrification lijkt onvermijdelijk. Maar wij kunnen er wel mee voor zorgen dat ze ook zorgt voor sociale stijging van diegenen die hier vandaag wonen. Een voorbeeld: meer omwonenden en passage zorgen voor meer klanten voor het (sociaal) restaurant dat we willen openen. Dat zorgt dan weer voor heel wat opleidingen waardoor mensen later werk in de horeca kunnen vinden. En het is ook een mooie showcase voor het kunnen van onze schrijnwerkers. Ook zij zien hun kansen op een job dus groeien.

Kortom, we kunnen ervoor zorgen dat ook de buurtbewoners mee profiteren van de veranderingen die op til zijn."

Bedankt voor het gesprek!

Steyn Van Assche (stafmedewerker BRAL)

Bral stelt voor: selfcity.brussels een nieuwe website voor en over al wie interesse heeft in initiatieven van onderuit, in en rond Brussel. Met deze site willen we een panorama bieden op autogestion, commons, bottom-up initiatieven en zelforganisaties en tegelijk een analyse maken van de pro's, de contra's, de pluspunten en de zwaktes.

Overal in Brussel zetten mensen zich samen om het leven in de stad aangenamer of duurzamer te maken. Ze nemen initiatieven in grote of kleinere groep, helpen elkaar, maken of repareren dingen, creëren dienstverlening of beheren goederen of plaatsen die publiek toegankelijk zijn.



Een rode draad daarbij is dat mensen niet wachten op overheden, privébedrijven of gevestigde organisaties uit het middenveld. Liever dan te eisen dat anderen iets organiseren, beginnen ze er zelf aan. Een ander terugkerend kenmerk is de positieve aanpak. Waar bewonersgroepen vroeger vaak ontstonden uit protest tegen een bedreiging van buitenaf, is 'can do' nu het motto.



www.selfcity.brussels verzamelt kennis en ervaringen van en over deze initiatieven in en rond Brussel.

De site moet een trefpunt worden voor al wie interesse heeft in dit nieuwe fenomeen. Het moet een antwoord bieden op vragen als: 'Hoe democratisch is de interne werking van collectieven?' 'Hoe divers zijn ze?' 'Hoe (on)afhankelijk van het middenveld of de overheid?' 'Kunnen ze uitgroeien tot een motor van duurzame ontwikkeling en participatieve democratie of blijft 't een sympathiek fenomeen in de marge?' En: 'Moet de overheid ruimte vrijmaken voor dit soort initiatieven of dreigen we hiermee net te privatiseren  en ons welvaartsmodel af te bouwen?'

Bezoek nu www.selfcity.brussels.