40 jaar actie voor een beter Brussel

01/12/2014
Aperçu quartiersverts.jpg

Inter-Environnement Bruxelles (IEB) en de Brusselse Raad voor het Leefmilieu (Bral) vieren dit jaar beiden hun 40ste verjaardag. De twee organisaties zijn dus al 40 jaar naast en met elkaar aan het strijden voor een beter Brussel. Een ideale aanleiding om de twee jarigen rond de tafel te zetten en stil te staan bij (o.m.) hun ontstaan, de rol van de wijkcomités, hun eigen rol en de rol van het communautaire. En kunnen we eigenlijk wel spreken over milieuverenigingen?

Dit artikel is onze weerslag van een lang gesprek tussen de voorzitters van Bral en IEB, respectievelijk Sarah Hollander en Marco Schmidt, en twee geroteerde stafmedewerkers, Claire Scohier voor IEB en Hilde Geens voor Bral. In het tijdschrift van IEB, Bruxelles en Mouvement (BEM), vind je een andere weerslag van dit gesprek in het Frans. 

Bral en IEB vieren nu alle twee hun 40ste verjaardag. Betekent dit dat ze tegelijk zijn opgericht? 

Bral: Beide verenigingen ontstonden wel in dezelfde periode maar hebben een verschillende geschiedenis. 

IEB was al in 1971 de Brusselse tak van nationale milieukoepel Bond Beter Leefmilieu/ Inter-Environnement. Het initiatief voor deze nationale milieukoepel kwam – verassend genoeg – van een aantal individuen zonder banden met het verenigingsleven. Ze waren echter wel geïnspireerd door het toen opkomende internationale ecologisch denken en zochten contact met verschillende natuurverenigingen en milieuactiegroepen uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel. De oprichting van een gezamenlijke vereniging kostte veel moeite en overtuigingskracht maar uiteindelijk tekenden alle verenigingen een gemeenschappelijk charter en verschenen de statuten. 

Van bij het begin was er aandacht voor gewestelijke autonomie en er werden drie regionale afdelingen opgericht : Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen, Inter- Environnement Wallonie (IEW) en Inter- Environnement Bruxelles (IEB). 

René Schoonbrodt van Atelier de Recherche et d’Action Urbaines (ARAU) en Jacques Van der Biest van het Comité Générale des Marolles zijn de bekendste oprichters van de Brusselse tak. IEB voer al van bij de start een eigen koers en stichtte in 1974 een eigen vzw. Ze bleef wel lid van de koepel. 

Het verhaal van Bral is verschillend. Verschillende Nederlandstalige leefmilieugroepen vonden elkaar in de schoot van de Agglomeratieraad van de Nederlandstalige Brusselse Jeugd (ANBJ). Het ging om comités die ijverden voor het behoud van groene ruimtes zoals het Parmentierpark in de Woluwevallei, wijkcomités die strijdden voor het behoud van het patrimonium, zoals Buurtschap Hofberg en meer sociaal gerichte actiegroepen zoals het Ateljee voor Stedelijke Aktie en Research (Asar). Die laatste kon je de Nederlandstalige vleugel van ARAU noemen. In 1973 verschenen de statuten van Bral in het staatsblad maar pas een jaar later werd Bral lid van de nationale milieukoepel. 

De confederatie Bond Beter Leefmilieu/Inter-Environnement was trouwens geen lang leven beschoren. In eerste instantie kon de koepel op heel wat steun rekenen binnen politieke en financiële kringen maar de politieke goodwill veranderde toen in 1975 de koepel vragen stelde bij de beleidskeuze voor kernenergie. En toen in 1976 de Koning Boudewijnstichting werd opgericht, vonden veel mensen uit de financiële wereld deze nieuwe stichting leuker om te sponseren dan de milieukoepel. In 1979 werd beslist de koepel te ontbinden. 

 

Twee ex-voorzitters van Bral – Albert Martens en Wim Kennis – poseren trots bij twee sleutelaffiches. De actie ‘Uw stad is verkocht/Ta ville est vendue’ betekende het startschot voor Bral. De affiche met de luchtfoto markeerde haar 30-jarig bestaan. © Bral 

Hoe was die samenwerking in het begin ? Speelde het communautaire een grote rol ? 

Bral: In het begin was er weinig of geen samenwerking tussen beide organisaties. We waren beide wel met dezelfde thema’s en dossiers bezig, maar er werden geen afspraken gemaakt. Bijvoorbeeld tijdens de grote openbare onderzoeken over het ontwerp gewestplan en het gewestplan in de jaren zeventig organiseerden zowel IEB als Bral talrijke informatievergaderingen voor hun achterban en beide dienden bezwaarschriften in. Maar er was geen overleg over een gezamenlijke strategie. Er waren geen twistpunten, beide organisaties hadden gewoon hun eigen leven. 

Environnement' en ‘leefmilieu' staan telkens in de naam maar noch Bral, noch IEB zijn toch zuivere milieuverenigingen. 

IEB: Het spanningsveld tussen milieu en stad, tussen natuurbescherming en stedelijke actie is bij beiden aanwezig. De zuivere milieuthema’s werden echter eerder door BBL en IEW opgenomen dan door de Brusselse zusterorganisaties. De focus lag op het stedelijke, de stad beschermen tegen de invasie van stadsautostrades, tegen de kantooruitbreiding, de strijd tegen speculatie. Vrijwaring van groene zones in de voortdurende verstedelijking kreeg zeker ook aandacht, maar de andere milieuthema’s zijn vooral na de oprichting van het gewest (en het BIM) belangrijk geworden. 

IEB en Bral zijn beide gestart als koepelorganisatie van wijkcomités. Functioneerden ze dan ook op een gelijkaardige manier? 

IEB: De comités of verenigingen zijn bij IEB heel duidelijk de basis van de vereniging. Nog maar sinds de laatste statutenwijziging van twee jaar geleden kunnen individuen ook lid worden van IEB (max 10 %). Voordien was dat onmogelijk. IEB vond haar positie tegenover het beleid sterker door haar collectieve dynamiek als federatie van wijkcomités. De aangesloten verenigingen werkten zowel thematisch, bijvoorbeeld mobiliteits- huisvestings- of natuurverenigingen, als territoriaal, de echte wijkcomités zeg maar. Het evenwicht tussen beide wordt zeer goed bewaakt, zoals ook het evenwicht tussen comités uit de tweede kroon en die uit het centrum. 

Bral: Het lidmaatschap bij Bral was vanaf de oprichting open voor comités en voor individuen.

IEB: IEB had altijd een sterke Algemene Vergadering (AV). Die kwam maandelijks samen en zette het beleid van de vereniging uit. In de beginjaren was er eigenlijk niet veel verschil tussen staf en leden. Een geëngageerde équipe met veel gewetensbezwaarden stond ten dienste van een geëngageerde AV. Pas later, wanneer er meer middelen kwamen, bestond de staf meer uit specialisten en vergrootte de afstand met de AV. De laatste jaren is er steeds meer een driehoeksverhouding tussen Raad van Bestuur, algemeen secretaris en staf. 

Bral: Bij Bral lag het zwaartepunt van bij de start meer bij de Raad van Bestuur (RVB) dan bij de Algemene Vergadering. De Raad van Bestuur en de staf bepaalden de werking van Bral. Dankzij goedkope werkkrachten uit tewerkstellingsprojecten groeide de staf uit tot een ploeg van 10 mensen. Vanuit het ‘opbouwwerk principe’ werden ze vooral ingezet ter versterking van een lokale werking, dikwijls waren dat de toenmalige sociaal culturele raden (de huidige gemeenschapscentra). Door de beslissing van de Raad van Bestuur geen gebruik meer te maken van tewerkstellingsprojecten (en de daarbij horende ‘nepstatuten’) werd de staf bewust afgeslankt. Wat een omslag betekende van een lokale werking naar een gewestelijke focus. 

 

Na de geboorte van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1989) kregen IEB en Bral veel 'dienstopdrachten' van de jonge snaak. Ze waren dan een schakel tussen het beleid en de bevolking. Zo ook bij de projectoproep Quartiers Verts. © IEB

De gewestvorming in 1990 is op vele fronten in Brussel een keerpunt geweest. Hoe reageerden Bral en IEB hierop? 

IEB: Beide organisaties pleitten hier al jàren voor en reageerden dan ook enthousiast op de creatie van het Brussels Gewest. Het had echter wel serieuze gevolgen voor de werking. Het nieuwe gewest nam verschillende eisen van Bral en IEB over, zeker in verband met stadsvernieuwing en leefmilieu. En de jonge administraties konden onze expertise best gebruiken. 

Tegelijk kwamen er meer middelen en mogelijkheden om samen te werken met de nieuwe instellingen. IEB aanvaardde in die periode veel ‘dienstenopdrachten’ en was een soort interface tussen beleid en bevolking. Bekende voorbeelden hiervan zijn de oproep groene wijken, de opleiding tot compostmeester, de organisatie autoloze zondag, de campagne rond gescheiden afval etc. Op enkele jaren verdubbelde IEB zijn staf van 10 naar 20 mensen. Het was ook de periode van de grote openbare onderzoeken, zoals het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) en het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP). 

Bral: Ook Bral voelde de druk van de gespecialiseerde administraties, zeker wat betreft leefmilieu. Doordat de expertise groeide bij het Brussels Instituut voor het Milieu (BIM – Leefmilieu Brussel), werden we gedwongen minder sloganesk te zijn en echt te focussen op bv het afvalstoffenplan. Maar met de financiële steun van zowel het Brussels Gewest als de Vlaamse Gemeenschap koos Bral ook opnieuw voor lokaal werk. De subsidies voor wijkontwikkeling lieten bv toe om ons te focussen op Sint- Joost. Hier legden we mee de grondslag van de eerste generatie wijkcontracten. Met het Sociaal Impulsfonds (later Stedenfonds) konden we dan weer aan de slag in de Maritiemwijk in Molenbeek. Maar uiteraard werkte Bral ook mee met die projectoproepen, bijvoorbeeld rond mobiliteit. Dat was in nauwe samenwerking met IEB. We moeten daar ook eerlijk in zijn, het was regelmatig de wortel van de gewestelijke subsidies die ons voor de uitvoering van bepaalde projecten heeft doen samenwerken. 

Wijkcomités, is dat niet vooral iets van de jaren zeventig en tachtig? 

IEB: In de jaren zeventig waren er inderdaad veel comités een lange periode actief. Sommigen zijn dat nog. Zij zijn op hun beurt geregeld federaties van lokale groepen, zoals bijvoorbeeld ACQU (Association de Comités de Quartier Ucclois) en Wolu-Inter-Quartiers. Vandaag lijkt het leven van comités anders. Comités hebben soms een kort leven. Wanneer de actie of de nood voorbij is, gaan ze dikwijls over op waakvlam-stand. De grotere achterban haakt dan af en het zijn de meest actieven en geëngageerden die de boel nog draaiende houden. En toch zien we dat er ook vandaag veel acties en initiatieven opduiken in Brussel. Meestal gebeurt dat zonder dat mensen zich in een formeel kader organiseren. 

De bezorgdheid om die mensen niet te verliezen inspireerde IEB om haar statuten aan te passen en een kleine minderheid van individuele leden toe te laten. Het zijn immers net die mensen die dikwijls een globalere visie op de stad hebben en daarrond willen werken. 

Bral: Het probleem van de uitdovende comités is niet nieuw. In de archieven van beide verenigingen vinden we teksten met vragen als wat te doen met ‘slapende comités’. Een nieuwe achterban aanspreken of de oude activeren, vraagt echter ook een andere aanpak als federatie. 

Is het geen tijd voor een gevarieerdere aanpak? 

IEB: Wij organiseren Assemblées Associatives rond een bepaald thema en stellen die soms ook open voor niet-leden. Daarmee bereiken we duidelijk een groter publiek. Om over bepaalde onderwerpen van gedachten te wisselen is dat prima. Om beslissingen te nemen over standpunten is het echter geen goede formule. 

Bral: Bral opteerde om voor de nieuwe meerjarenplanning een traject op te zetten met onze leden en een aantal sleutelfiguren die we willen betrekken. Door die reflectie meer open te trekken zijn we uit onze gewone thema’s gehaald en verplicht meer transversaal te gaan werken. Een uitdaging uiteraard, maar wel een verrijking. 

 

De woning-MARATHON-du logement zette het recht op wonen weer terug op de agnda. © IEB

Klopt de indruk dat economie een nieuw aandachtspunt is? 

IEB: Voor IEB is dat inderdaad nieuw. In het verleden keken we naar industriële activiteit door de bril van industrieel erfgoed en naar kantoren als een economische sterke activiteit die een bedreiging vormde voor de woonfunctie. Vandaag is de economische logica zeer sturend voor de stadsontwikkeling. Economische keuzes hebben invloed op de ruimtelijke ordening, en uiteraard ook op de (mis)match tussen de aangeboden jobs en de kwalificaties van de bewoners. De keuze van het beleid voor een economie met internationale wortels stimuleert ons om meer na te denken over een economie ten dienste van de stad en zijn bewoners. Dit geeft aanleiding tot nieuwe bondgenootschappen, zoals met de vakbonden. Ook voor hen is het vandaag een keerpunt. De illusie van de constante economische groei is nu wel definitief doorprikt. Ook zij moeten hun blik verruimen, bredere analyses maken en kijken naar een territoriale verankering. Er is ruimte voor een stadssyndicalisme, niet alleen de werkomstandigheden zijn daarbij van belang, ook huisvesting en mobiliteit zijn gemeenschappelijke belangen geworden. Dit wordt zeker een belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren. 

Eerste- of tweedelijnswerking? 

IEB: IEB stelt zich op als federatie van comités en themagebonden organisaties. Het zijn niet de verkozenen die het alleenrecht hebben op politiek in de brede zin van het woord. Een gezonde democratie laat toe dat de regels en plannen voortdurend aan een kritisch debat worden onderworpen. En het vrijwaren van dat democratische debat was voor IEB van bij de start een belangrijke reden om de wijkcomités te verenigen. Ook binnen een federatie als IEB moet er trouwens plaats zijn voor verschillende standpunten.

Door zijn rol als federatie van wijkcomités behoudt IEB ook zijn legitimiteit tegenover de overheid. Daarom blijft IEB dat concept altijd verdedigen. Tegelijk is het wel een rem, omdat er compromissen moeten gesloten worden bij het formuleren van standpunten die bij consensus worden genomen. 

Daarnaast is er de vaststelling dat in dit forum vandaag vele groepen afwezig zijn, die niet deelnemen aan dit debat. Om meer contact te krijgen met les classes populaires is het noodzakelijk om eerstelijnswerk te doen. Het is niet de bedoeling om de ondertussen ook kwetsbare lagere middenklasse in de steek te laten, maar we proberen hen te verenigen rond gezamenlijke belangen, zoals betaalbare huisvesting. 

Door op het terrein aanwezig te zijn begrijp je zaken, die anders moeilijk te vatten zijn. Maar het vraagt veel energie en inzet van mensen. En dat kan dus maar in enkele gevallen. 

Bral: Bral deed op verschillende momenten terreinwerk en werkte ook op een meer globaal niveau. Ook wij voelen de noodzaak om diverser te werken en meer verschillende groepen te bereiken. Maar omdat onze invalshoek toch thematisch blijft, willen we samenwerken met andere organisaties die lokaal een globale en langdurige werking hebben met die groepen. 

Hilde Geens & Claire Scohier

 

Lisez aussi