“Industrie hoort thuis in de stad”

28/11/2016

“In onze strijd om de stad te maken tot een betere woon- en werkplek, zijn we te ver doorgeslagen naar de consumentenstad. Hoewel de stad al van oudsher ook een plaats van productie is, wordt deze nu meer en meer geduwd naar de periferie, of naar lageloonlanden. Dat is problematisch”.

“In onze strijd om de stad te maken tot een betere woon- en werkplek, zijn we te ver doorgeslagen naar de consumentenstad. Hoewel de stad al van oudsher ook een plaats van productie is, wordt deze nu meer en meer geduwd naar de periferie, of naar lageloonlanden. Dat is problematisch”.

Eind november leidde Roeland Dudal, partner bij Architecture Workroom Brussels (AWB), een groep van BRAL rond op de tentoonstelling “A good city has industry”. De centrale boodschap: productie en maakindustrie hebben hun plaats in de stad.

In 2014 zetten stadsbeweging BRAL, BBL (Bond Beter Leefmilieu) en Architecture Workroom Brussels (AWB) al een atelier op rond de plaats van de maakindustrie in de Brusselse metropool. Dit atelier mondde uit in een brochure Productive BXL: een werkagenda voor de productieve stad van morgen.

AWB bleef gebeten door het onderwerp, en ging in het “Atelier Brussels - the Productive Metropolis” via ontwerpend onderzoek op zoek naar sleutels voor een betere match tussen de veranderende economie en de integratie van productieve activiteiten in het stedelijk weefsel. 

Waarover spreken we? 

Vandaag associêren we de stad niet langer met maakindustrie. Nog minder willen we deze als onze buur. Maar weten we eigenlijk waar we over spreken? AWB inventariseerde productieve activiteiten in een aantal zones in Brussel en de rand.En stelde tot grote verbazing vast dat productie overal aanwezig is in de stad, ook buiten de economische zones. Sterker nog, deze activiteiten zijn onze buren!

Roeland Dudal: “Zeggen we daarmee dat de combinatie wonen-maken een evidentie is? Zeker niet. Maar de combinatie is wel degelijk mogelijk. Alleen eist dat een andere aanpak. In de Ondernemingsgebieden in Stedelijke Omgeving (OGSO) bijvoorbeeld stellen we vast dat de productiefunctie zich moet aanpassen aan de woonfunctie. Zo eindigen we vaak met voor makers ongeschikte ruimtes en onbereikbare eisen. Deze logica moet we omdraaien: het wonen moet zich in deze zones aanpassen aan het maken. Dat vraagt natuurlijk creatieve architecturale en stedenbouwkundige oplossingen.”

Er is bovenal nood aan een gesprek tussen de productieve stad en de woonstad, tussen de makers en de denkers. We moeten weten waar de maakindustrie nood aan heeft. 

“Maar bovenal is er nood aan een gesprek tussen de productieve stad en de woonstad, tussen de makers en de denkers. We moeten weten waar de maakindustrie nood aan heeft. We moeten productie ook zichtbaar maken in de publieke ruimtes, en infrastructuur en voorzieningen delen tussen makers en denkers. Dat geeft de ruimte om te experimenteren met innovatieve productieactiviteiten. En zo herwaarderen we handwerk en métier, ingeschakeld in recyclage en de circulaire economie.”

De tentoonstelling beantwoordt niet alle vragen. Wat is de plaats van mobiliteit (en navenante conflicten) in dit verhaal? Moet deze productieve stad vooral voluntaristisch omgaan met wat er broeit aan maakideeën? Of is er nood aan een meer globale visie op industrie in de stad? Maar ze biedt wel inspiratie, en stof tot nadenken over de plaats van productie in de postindustriële stad. En dat is al heel wat.

De tentoonstelling “A good city has industry” loopt nog tot 16 januari 2017, in BOZAR (Ravensteingalerij).

Lisez aussi