BRAL-analyse: doorstart voor het Kanaalplan

10/02/2015

(foto Kanaalgebied (Becodok) ©ADT-ATO/Reporters)

Na het nodige voorbereidende werk werd donderdag 5 februari het Plan Canal effectief te water gelaten. Uit het persbericht leren we vooral dat er geld en mensen worden voorzien om één en ander in beweging te zetten. Wat er nu juist in beweging wordt gezet, blijft echter vaag. We kunnen het ook positief bekijken: er is zowel op het terrein als op plan nog véél marge voor verbetering. Hopende op een transparanter vervolg zetten we alvast enkele gevaren en positieve punten op rij.

Voor wie het in Keulen hoort donderen, geven we bij wijze van inleiding deze quote mee uit het persbericht:  “Het was de vorige minister-president Charles Piqué die in 2012 een richtplan voor de kanaalzone bestelde bij de Franse architect en stadsplanner Alexandre Chemetoff. Hij moest oplossingen vinden voor de demografische boom in Brussel en dus scholen, crèches en woningen bouwen, maar tegelijk proberen de economische activiteit en werkgelegenheid terug naar de hoofdstad halen. Het plan van Chemetoff voorzag in een potentieel van 25.000 woningen en 7.500 jobs op de sites Biestebroeck, Birmingham, Beco en Vergote.” Meer info én de resultaten van het werk van Chemetoff vind je op de website van het Agentschap voor Territoriale Ontwikkeling (ATO).

 

©ADT-ATO 

Gevaren & Suggesties

1. Een te groot geloof in de (zelfregulerende) vermenging van industrie en wonen. De realiteit is dat die twee op gespannen voet leven en dat heel veel bedrijven weg trokken/trekken uit wijken waar er nog sprake was van die vermenging. Meestal naar slecht bereikbare industriereservaten in de rand.

Zoals we schreven in onze brochure Productive BXL (*) (oktober 2014) hangt het succes van deze vermenging voor een groot deel af van een doorgedreven en doordachte stedelijke distributie. Kwestie van grote vrachtwagens en lawaaierig laden en lossen te vermijden in woonwijken. Of toch te beperken. Dit eerst uitdenken en er plaats voor voorzien is dan ook essentieel.

En zelfs dan zijn er veel activiteiten die niet of slecht met wonen te combineren zijn. Andere combinaties kunnen dan echter wel voor de nodige meerwaarde zorgen zonder de productieactiviteiten zelf op termijn in gevaar te brengen. Bijvoorbeeld met natuur, landbouw of squashclubs. Om maar iets te noemen. 



Verschillende gebieden waar het Kanaalplan naar kijkt, kunnen wel degelijk intenser gebruikt worden en beter worden geïntegreerd in het stadsweefsel. Maar industrie en woningen mengen vraagt zeer doordacht maatwerk. En is niet altijd opportuun.

2. Top down. De uitwerking van deze toekomstvisie op de kanaalzone – nochtans goed voor 17.5% van het gewest en 370.000 inwoners – gebeurde enigszins los van de uitwerking van het visiedocument voor héél het Gewest, het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO). Normaal gezien was het Kanaalplan gewoon een deel van het GPDO. In tegenstelling tot het GPDO voelen veel actoren zich niet echt betrokken bij het Kanaalplan. Ze eigenen het zich niet toe als iets van hun, iets dat ze samen konden uitwerken en achter staan. En wil er ook maar ièts gerealiseerd worden is die toe-eigening en samenwerking essentieel. Er is dus een volledig nieuwe manier van werken nodig nu het concreet lijkt te worden. En jawel daar zijn we weer, een goede coördinatie/projectregie én een doordachte participatie zijn daarbij absoluut essentieel.

In dit opzicht is het opvallend  dat ze niet wachten op het nog op te richten Territoriaal Platform maar alvast een mini versie ervan creëren om één en ander te coördineren. Positief kan je het bekijken als een plaats van experiment met nieuwe procedures en geïntegreerd omgaan met moeilijke projecten. De nieuwe Brusselse Bouwmeester - die bij de uitwerking betrokken wordt -  heeft wel wat ervaring met het begeleiden van zulke dossiers. Hij kan natuurlijk enkel resultaten boeken in een goede context. Hoe dan ook, het Territoriaal Platform kan dan leren van het leerproces van zijn kleinere broertje.

3. Speculatie. Jawel van zodra zulke plannen op tafel komen, kijken investeerders gretig toe en beginnen ze hun vastgoedportefeuille te evalueren. Aan de andere kant: een privéontwikkelaar als Atenor had het plan niet nodig om grootschalige woonontwikkelingen op poten te zetten. Dat gebeurde eerder arm in arm met een begerige gemeente dan met het Gewest. Het plan kan dan enkel aanzetten tot betere integratie in het geheel. Veel van de gronden waar het plan naar kijkt zijn trouwens in handen van de overheid, wat de speculatie naar de buurten errond richt.

©Atenor

4. Mixité Sociale/gentrification. Veel ‘waterfrontontwikkelingen’ richten zich vooral tot de rijkere medemens. Denk maar aan de UP-site toren.

En wij hebben natuurlijk niets tegen rijkere medemensen  maar wel tegen projecten die  er zich uitsluitend toe richten. Maar ook hier weer: het gaat veelal om publieke gronden. De overheid heeft dan ook sleutels in handen om het niet zo ver te laten komen. Of toch om de effecten wat te temperen.

Positief:

1. Chemetoff wijst er op dat er vaak véél meer kan gebeuren met bepaalde gebieden. Denk maar aan het idee de (te) brede Van Paepsem-laan te halveren en woningen te voorzien waar auto’s rijden. Of om ook in industriegebieden te stapelen. Of wonen op een brug. Wat de Van Paepsemlaan betreft: die woningen zouden aan een mooi stukje Zenne liggen dat voor velen onbekend was.

2. Het moet gezegd, Chemettof wandelde rond met een frisse blik en kwam op plaatsen waar veel Brusselaars nog niet kwamen. Zo betrok hij ook heel expliciet de Zenne bij het Kanaalplan en wees op de potentie van gebieden van soms weinig gekende gebieden. Wat op zich ook gevaren met zich meebrengt natuurlijk (je trekt ook ineens de aandacht van investeerders met soms minder goede bedoelingen). Maar, een zekere frisse onbevangenheid was hem zeker in het begin niet vreemd.

©MRBC/ATO

3. Ook hier gaat het meer over een grondhouding: jawel, er zijn zéér veel slechte projecten – denk maar aan winkelcentrum Dockx Bruxelles – maar Chemetoff maakte van in het begin duidelijk geen tijd  en energie te willen steken in het bevechten van slechte projecten. In plaats daarvan ging hij op zoek naar plekken waar nog iets mee te doen valt en het verschil kan gemaakt worden. Dat kunnen dan proeftuinen worden die tonen dat het ook anders kan.

4. Wat ons bij het laatste brengt: een beetje frisse wind kan geen kwaad in Brussel. Al te snel worden ideeën weggewuifd. Te moeilijk, te ingewikkeld, dat lukt hier nooit etc… Een scheut voluntarisme kan in deze geen kwaad.

We zitten dus nog met veel vragen. Wat zullen de eerste proeftuinen worden waar er effectief aan de slag wordt gegaan? Wie gaat dat betalen? Wat is de fasering? Hoe zal er te werk worden gegaan? Wat is het statuut van de detailplannen die je nu al op de website van het ATO vindt? Komt er alleen een openbaar onderzoek als er een deelproject in openbaar onderzoek komt? Kortom, de aankondiging van onze minister-president roept meer vragen op dan ze antwoorden geeft.

Nu het concreter wordt, kunnen we het plan ook aangrijpen om in één of meerdere gebieden aan te tonen dat het inderdaad  anders en beter kan dan de huidige gang van zaken. Een goede selectie van de ‘proeftuinen’ is dan zeker belangrijk maar echt belangrijk is natuurlijk een openheid van de overheid  om het  in deze nieuwe fase anders aan te pakken.

Steyn Van Assche

Stafmedewerker Bral

(*) Een prachtbrochure van BRAL, Architecture Workroom Brussels en BBL

Lees ook