Artikels

Thema

Frederik Serroen en Julien Tregarot onderzochten voor hun proefschrift de leegstand in en om Brussel. Ze bekijken hoe er elders mee wordt omgegaan en trekken daaruit lessen voor Brussel. // Le texte ("Déclaré Habitable") est aussi disponible en français. 

Een ruwe optelsom van het vacante patrimonium (huizen, appartementen, kantoren, werk- en opslagplaatsen, verdiepingen boven winkels, etc.) wijst op een totale oppervlakte van ongeveer vier miljoen m². leegstaande en onderbenutte ruimtes.  Creatief omspringen met leegstand is dan ook één van de sleutels om de immer stijgende bevolkingsgroei op te vangen.

Gunstige evoluties

De laatste jaren is er gelukkig al een toenemende interesse voor herbestemming van leegstaande en onderbenutte gebouwen. Zo wordt er ingezet op het aanspreken van het kantorenoverschot door ombouw naar wonen en wordt er nagedacht over gemengde ontwikkeling in gebieden die tot nu toe voor bedrijvigheid bestemd waren. Ook met nieuwe vormen van opdrachtgeverschap (bv. Community Land Trust) wordt er geëxperimenteerd.

Een andere ontwikkeling valt samen te vatten onder de noemer ‘wonen in meervoud’ waarbij mensen bewust kiezen om samen te wonen en collectieve voorzieningen gepromoot worden als extra kwaliteiten die de hang naar een individuele woning kunnen compenseren.

De zoektocht naar collectieve oplossingen stimuleert bovendien ook zuinig en ecologisch ruimtegebruik, zorgt voor een grotere betrokkenheid van de eindgebruiker, versterkt sociale netwerken en is in de meeste gevallen kosten-besparend.

Leegstand collectief gebruiken = meerwaarde voor Brussel

Het is evident dat elke leegstaande ruimte binnen een bestaand bebouwd gebied bouwcapaciteit vertegenwoordigt die eerder benut zou moeten worden dan nieuwe ruimte in het buitengebied. Dit aspect is van belang voor een beleid van duurzaam ruimtegebruik. Leegstaande gebouwen hebben dikwijls een typologie die niet geschikt is voor het traditioneel wonen (te diep, te hoog, te groot...), Ontwerpend onderzoek toont echter aan dat we structurele leegstand op een creatieve en vernieuwende manier kunnen benutten als fundament voor alternatieve woonoplossingen.

Voor het welslagen hiervan moeten we op zoek naar plekken met een uniek belang binnen de Brusselse metropool waar bovendien een bepaald type leegstand manifest aanwezig is. Denk maar aan verdiepingen boven winkels, werk- en opslagplaatsen, kantoren, leegstaande publieke gebouwen of hoeves in de open ruimte rond Brussel. Het gaat om plekken die een ‘boost’ nodig hebben, als voorbeeld kunnen dienen voor gebieden die geconfronteerd worden met soortgelijke uitdagingen en zo voor een trendbreuk kunnen zorgen in de woningproductie in Brussel. De Nieuwstraat waarschijnlijk de bekendste case maar ook het Businesspark in Diegem of het Eiland van AA in Anderlecht (zie afbeeldingen) zijn zo van die plekken.

 

'Eiland van AA' te Anderlecht en 'NDSM-werf' te Amsterdam. © Bewoonbaar verklaard

Leegstaande infrastructuren hergebruiken via een programma van collectief wonen is per definitie een vorm van flexibel en aanpasbaar bouwen. De voorgestelde aanpak kan voor een bijkomend aanbod aan betaalbare woningen zorgen en maakt dat we individuele woonwensen kunnen opvangen met minder maatschappelijke lasten en kosten.

Tussen droom en daad

De recente initiatieven van het Brussels Gewest - de gewestelijke leegstandcel, de professionalisering van sociale verhuurkantoren, de contracten voor tijdelijke bewoning ... - zijn een stap in de goede richting. De uitvoering van deze maatregelen zijn echter nog embryonaal, en het is maar de vraag of dit alles wel zal volstaan. en het is maar de vraag of dit alles wel zal volstaan. Het ruimtelijk beleid in Brussel kent immers hoofdzakelijk twee niveaus, het gewestelijke dat de grote lijnen oplegt via het ontwikkelings- en bestemmingsplan en het gemeentelijke dat instaat voor de implementatie van bouwvoorschriften en regelgeving. Mochten beide niveaus elkaar meer opzoeken, opent dat perspectieven voor de toekomst en kan er werk gemaakt worden van meer coherente stadsprogramma’s. Er is dus nood aan regie.

Het ontwikkelen van collectieve woonvormen tot een volwaardige productiewijze binnen kleine en grote stadsvernieuwingsprojecten is vandaag nog onontgonnen terrein. Bij de concretisering van de voorgestelde aanpak is aandacht voor betaalbaarheid vanzelfsprekend. Het is belangrijk zich te richten tot verschillende sociaaleconomische profielen via een gediversifieerd aanbod aan woningen (grootte, indeling) en constructies die verschillende vormen van gebruik en eigenaarschap mogelijk maken. De randvoorwaarden zijn vaak zo bijzonder dat de tussenkomst van bemiddelende instanties zoals een gedreven team van stedenbouwkundige ambtenaren, een autonoom gemeentebedrijf of een dynamische huisvestings-maatschappij essentieel is.

Stadsvernieuwingsprojecten in Brussel moeten daarom aansluiting vinden bij de ervaring en werkwijze van andere Europese grootsteden. De aanpak van het Agentur für Baugemeinschaften in Hamburg, het Berlijnse Baulückenmanagement, het Bouwblokkenteam in Antwerpen en de Rotterdamse aanpak van ‘klushuizen’ of ‘samen verbouwen’ kunnen zeker waardevolle inspiratie leveren.

Het eigenaarschap van vele gronden en gebouwen is in privéhanden en dus moet het Gewest of de gemeente zich steeds tot die eigenaars richten. Via quota voor ‘groepspanden’ (cfr sociale woningen), een fonds voor gemeenten om een aanbod van betaalbare sites mogelijk te maken of via stedenbouwkundige lasten kan de overheid meer dan vandaag haar rol spelen op het terrein.

Transformatie van leegstaande en onderbenutte gebouwen is vanzelfsprekend niet overal mogelijk maar wel in meer gevallen als gedacht wordt. Als fundament voor de ontwikkeling van collectief wonen binnen een stads- of omgevingsontwerp kunnen ze helpen om een nieuwe woonmarkt te maken. Toch is er globaal gesproken binnen het planningsdiscours over Brussel weinig aandacht voor dit potentieel. Een toekomstplan voor Brussel moet vandaag een haalbare strategie en instrumenten bevatten om op korte termijn de toekomstige verstedelijking te sturen.

Dit artikel en het bijhorende onderzoek willen een bijdrage leveren aan het debat en de dynamiek die daarvoor nodig zullen zijn.

Frederik Serroen & Julien Tregarot (contactgegevens via BRAL)

studenten stedenbouw en planning STeR*

Wat kan en moet er in Brussel gebeuren met de vele leegstaande woningen en kantoren, braakliggende terreinen of plekken die wachten op herontwikkeling? Ze niet gebruiken is nutteloos, tijdelijke invulling is een evidente optie. Daar begint ook het beleid van overtuigd te geraken. Maar tijdelijk gebruik zal spontaan en creatief zijn of zal niet zijn. Dus al te veel institutionaliseren en instrumentaliseren is geen goed idee. De administratieve mallemolen ligt vaak net aan de basis van de in on(der)gebruik vervallen ruimten. Is Brussel klaar om tijdelijk gebruik te omarmen?



Tijdelijk gebruik was in de jaren ’70 en ’80 vaak politiek gemotiveerd. De strijd tegen leegstand en het bekritiseren van de speculatiepolitiek was nooit veraf. Het vacuüm in de wetgeving gaf aanleiding aan veel spontane en creatieve initiatieven. Een wetgeving rond tijdelijk gebruik is er vandaag nog altijd niet. Maar is dat wel nodig? De huidige zogeheten space pioneers maken nog steeds gebruik van dat vacuüm, van die grijze zone. Wat zou er gebeuren wanneer ook die zone onderworpen wordt aan regels en administratie?

Tijdelijk gebruik is nodig

Een recent Brussels voorbeeld van tijdelijk gebruik van publieke ruimte is Pic Nic The/More Streets aan de Ninoofse Poort van 15 september 2013. Het was een fijn pop-up event met kleine interventies die het straatbeeld op een paar uurtjes tijd veranderde, en ook heel wat Brusselaars zelfvertrouwen en vooral veel plezier gaf. Dat alles dankzij de inzet van verschillende actievelingen, zowel bewoners als organisaties. Geen zoveelste rondetafelgesprek dus, gewoon doen! Ook de krakers die in een van de gebouwen in de buurt hun intrek namen (La Parfumerie) of vzw Toestand die een concert organiseerde maakten al gebruik van de voortdurende onzekerheid rond de site. Experimenteren in de publieke ruimte dus.

Een grootstad heeft recht op dit soort van acties. In de heersende stadsplanning is er, ondanks de toegenomen aandacht voor participatie, nog steeds te weinig plaats voor dit soort van placemaking(1). De stadsmarketing retoriek wordt wel geüpdatet - denk aan de ‘branding’ van de metropool Brussel of de marketing rond de Kanaalzone - maar de stadsplanning zelf blijft krampachtig vasthouden aan de traditionele werkmethoden.

In een periode van economische recessie wordt publieke ruimte vaak uitbesteed aan privé-actoren, die zich de publieke ruimte toe-eigenen zonder rekening te houden met de socio-economische werkelijkheid die op en rond een bepaalde site heerst. Tijdelijk gebruik – meestal met een duidelijke lokale en sociale inbedding - creëert openingen waar de traditionele stadsplanning tekort komt. Het dagelijkse gebruik van de publieke ruimte wordt als het ware getest en kan aangepast worden aan de verschillende dynamieken die heersen op de site. Tijdelijk gebruik stimuleert ook een dialoog die anders maar moeilijk tot stand komt. En tijdelijk gebruik kan tevens een alternatief bieden aan de participatiemoeheid in vele stadsontwikkelingsprojecten.

 

Lege plekken zijn het gevolg van het falen van het ruimtelijk beleid van het modernisme, maar ze bieden ook een opportuniteit: ze vormen een interessant werkveld omdat ze op pragmatische wijze uiteenlopende verrassende acties toelaten, waarbij de deelnemers elk toch hun eigen achtergrond en onafhankelijkheid kunnen behouden.  Hier een foto van het stadsfestival Plein Open Air © POA/Cinema Nova

Het feit dat de tweede editie van de designbiënnale Parckdesign in 2014 bijvoorbeeld plaatsvindt aan Thurn & Taxis is geen toeval. Het is een fantastische open ruimte dat al jaren on(der)gebruikt wordt. In 2007 al organiseerde BRAL er een conferentie omtrent tijdelijk gebruik, met interventies van Citymine(d), Klaus Overmeyer, Eva de Klerk, Michel Desvigne e.a. Dat resulteerde onder meer in een charter voor tijdelijk gebruik en een conventie tussen de eigenaar, de actuele gebruikers en vzw's (Le Début des Haricots, Yota !,  scouts Molenbeek, Noyau Central Action Jeune, ColibriS’tyle…)  die nood hadden aan een plaats 'om te spelen'.

Het tijdelijk gebruik is, ondanks zijn tijdelijkheid, een permanent fenomeen in de grootstad. Dan spreken we zowel over het potentieel van de 3.940.000 vierkante meter woningleegstand in het Brussels Gewest (Zie Carte Blanche p.14-15) , als de talrijke braakliggende terreinen in Brussel zoals Victor aan het Zuidstation of de leegstaande loodsen, doodlopende straat en ommuurd groen aan de Ninoofse Poort.

De administratie Leefmilieu Brussel, die initiatieven zoals de website potagersurbains.be (i.s.m. Le Début des Haricots), Parckdesign, en Bécodoc begeleidt en ondersteunt, houdt de vinger aan de pols wat betreft tijdelijk gebruik. Maar tegelijk wordt het tijdelijk gebruik geïnstrumentaliseerd en geïnstitutionaliseerd. Voor de tweede maal op twee jaar vindt Parckdesign (een overheidsinitiatief) en Festival Kanal (een associatief initiatief) plaats, beiden op minder dan een kilometer afstand van elkaar; zullen we ook deze keer pop-up events te zien krijgen die accupunctuurgewijs in het stedelijk weefsel verschijnen en dan weer verdwijnen, of bestaat de mogelijkheid de tijdelijkheid te relateren aan een gezamenlijke lange termijnvisie? Hoe kan zoiets aangepakt worden?

  • Parckdesign is een tweejaarlijkse designbiënnale, georganiseerd door Leefmilieu Brussel o.l.v. Martine Cantillon en een winnend curatorenteam. Tijdens de editie van 2012 (GARDEN) werd een radicaal nieuwe koers ingezet : 11 wastelands in Kuregem werden onder handen genomen door artiestencollectieven als Raumlabor (DE), OST Collective (B-FR), Cascoland en Jeanne van Heeswijck (NL). Voor de editie van 2014 zal men werken rond PARCKFARM dat een aanzet zal geven voor het toekomstige park aan Thurn & Taxis met een vernieuwde aandacht voor participatie.
  • Kanalplayground is een initiatief van Platform Kanal, een open netwerk van personen die zich betrokken voelen bij de herinrichting van de Kanaalzone. In 2014 organiseren ze voor de derde maal Festival Kanal. Kanalplayground is een open oproep en nodigt uit tot het ontwikkelen van mobiele en demonteerbare installaties en een strategie voor de openbare ruimte rond het kanaal. Focus ligt op coproductie.

 

De Brusselse actoren

Tijdelijk gebruik kan dus verschillende vormen aannemen. Afhankelijk van de doelstellingen en de aanpak kunnen die in verschillende categorieën worden opgedeeld. Onderzoekster Aurelie De Smet geeft in haar proefschrift een eerste aanzet tot opdeling. Alle ‘tijdelijke gebruikers’ hebben gemeen dat ze snel en spontaan kunnen overgaan tot actie en dat ze aanvaarden om te werken in de bestaande omstandigheden. In ruil voor tijdelijke onzekerheid mag men gratis of tegen een lage prijs gebruik maken van de ruimte.

• de freeriders (2): neem bijvoorbeeld Arne Quinze’s Cityscape op de ProWinko-site aan de Gulden Vlieslaan. Gesponsord door BMW Mini en na het verdwijnen van de installatie plaats geruimd voor een stand van BMW. Ook ‘anti-kraak’ ondernemingen zoals Lancelot, Camelot en MFT die grote geldbedragen vragen aan eigenaars om aan de tijdelijke huurders een opzegtermijn te geven van drie weken passen in deze categorie. Geen lokale inbedding en tijd genoeg voor de speculanten om te kijken wat er gebeurt rond de site. Overgewaaid uit Nederland waar er een wetgeving bestaat waarin tijdelijk gebruik toegestaan wordt na een jaar leegstand. In Brussel bestaat dan weer een leegstandstaks die echter amper afgedwongen wordt.

• de stadsactivisten: voortgekomen uit het stedelijk activisme van de jaren negentig, met als schoolvoorbeeld de bezetting van Hotel Central. Festival Plein Open Air (Cinema Nova), Recyclart en verscheidene projecten van Citymine(d) (Limiet/Limite, Precare, PUM - Eggevoort) behoren tot deze groep. Aurelie De Smet verduidelijkt: “De lege plekken waren voor deze groepen zowel een symbolisch, intellectueel issue als een  een ‘material field for action’. Lege plekken zijn het gevolg van het falen van het ruimtelijke beleid van het modernisme, maar ze bieden ook een opportuniteit: ze vormden een interessant werkveld omdat ze op pragmatische wijze uiteenlopende en verrassende acties toelieten, waarbij de deelnemers elk toch hun eigen achtergrond en onafhankelijkheid konden behouden”.

• de newbeezz: nieuwe actoren, die een antwoord bieden op specifieke hedendaagse problemen en hoe een betere stad gerealiseerd kan worden. Brasserie Bellevue en ART2Work, Rue Royale 123, JES, alle actoren actief rond stadsmoestuinen, Pic Nic The/More Streets, … Aurelie De Smet: “Je kunt zeggen dat deze groepen door hun gebruik van deze plekken niet noodzakelijk de leegstand op zich aanklagen, maar wel dat deze plekken voor hen gewoon een platform zijn waarop ze hun projecten kunnen realiseren, die draaien rond ideologische opvattingen over een betere samenleving.”

Good practices

Desalniettemin zijn er signalen uit verschillende (buitenlandse) steden die aantonen dat er plaats is voor tijdelijk gebruik, of waarbij tijdelijkheid aangepakt kan worden met zicht op een langetermijnvisie.  In Berlijn zit tijdelijk gebruik vervat in veel stadsontwikkelingsprocessen. Het bekendste voorbeeld daar is Tempelhof Berlijn, het oude vliegveld dat nu (nog) een vrijzone is voor alle soorten tijdelijk gebruik. Een specifieke functie heeft de plek niet, en misschien is het net daarom is het zo’n succes. Het gebied staat wel onder druk van tal van stakeholders.

Maar ook dichterbij zijn er voorbeelden: in Gent werden aan de Stadsgassite (2000-2016) een aantal micro-interventies ondernomen: voetbalpleintje, volkstuintjes, openluchtcinema, een verkeerspark, buurtbarbecue, kleine kinderboerderij, een enorme zandbak, een ‘wisselbibliotheek’ en ook de Artcube een plek voor een sociaal-artistiek kunstenaarscollectief, waarvan er een aantal werden mee opgenomen in de uiteindelijke herontwikkeling. Om tot dit resultaat te komen werd voor het tijdelijk gebruik een coördinator en een technisch assistent aangesteld die als aanspreekpunt dienden voor zowel de gebruikers als de eigenaar van de site. Vijf vzw’s en drie diensten verbonden aan de stad Gent waren de betrokken actoren. Er is nu een Community Trust Fund die de eigenaar (projectontwikkelaar) aanmoedigt de initiatieven mee te ondersteunen. De Stad financiert mee.

Een ander voorbeeld is DOKGent, ‘een werfplek voor verpozing en creative manoeuvers’, waarbij de Gentenaars gedurende 3 jaar aan de Gentse dokken en geleid door een coöperatief van drie vzw’s verwend werden met optredens, theatervoorstellingen, moestuinen, een immens speelplein, conferenties, een bibliotheek... Dit project werd helaas niet blijvend ondersteund door de stad Gent, in de toekomstige herontwikkeling komt er wel een buurtcentrum.

Ook vermeldenswaard is het Meanwhile - Looking after our town centres- project in Groot-Brittanië (24 projecten in 17 steden), waarbij jonge ondernemers zich tijdelijk vestigden in leegstaande gebouwen in verschillende stadscentra. Dit project was vrij ‘top-down’ georganiseerd en het tijdelijk gebruik werd eerder als een noodoplossing beschouwd. Het slaagde er wel in om tijdelijk gebruik bekend te maken en te promoten bij alle verschillende actoren (ook de eigenaars van gebouwen en gemeenten) en het gaf een aanzet tot het creëren van een wettelijk kader hieromtrent. Dat gebeurde aan de hand van modelovereenkomsten en handleidingen (Meanwhile Lease, Meanwhile Licence for temporary land use, Empthy Shops Handbook, ...).

 

De opleiding ]Pyblik[ organiseerde dit najaar een themadag omtrent de uitdaging van het tijdelijk gebruik in de publieke ruimte. Samen met de bestaande literatuur, de conclusies van enkele proefschriften en de resultaten van de workshop Play The City worden de aanbevelingen voor het beleid rond tijdelijk gebruik steeds verfijnder. @PlaytheCity

Aanbevelingen voor BXL

De opleiding Pyblik organiseerde dit najaar (in samenwerking met Bral) een themadag omtrent de uitdaging van het tijdelijk gebruik in de publieke ruimte. Aurelie De Smet (LUCA en KULeuven) beëindigt op dit moment een doctoraat rond de rol van tijdelijk gebruik in de stedenbouw (in het kader van het Prospective Research For Brussels programma van Innoviris). Ze doet hierin ook een aantal aanbevelingen aan het Gewest. Ook Frederik Serroen en Julien Treragot (SteR*) en de curatoren van Parckdesign 2012 stellen een aantal vergelijkbare conclusies voor. We maken hier een kleine synthese:

Het beleid kan monitoren, faciliteren en steunmaatregelen nemen waarbij de spontaneïteit van de stad uitganspunt wordt van stedelijke ontwikkeling.

Systematische terbeschikkingstelling van het territorium, materiaal en kennis (gratis of aan een lage prijs).

• Er is een duidelijke juridische context nodig waarin een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat en grensoverschrijdend gewerkt wordt.

• Er moet een juridische expertise ter beschikking worden. Het gebruik van procedures of typecontracten zouden de eigenaars gemakkelijker over de schreef krijgen.

• Het (nog niet) toepassen van de leegstandtaks combineren met een tijdelijk gebruik met een toegevoegde socio-culturele waarde en lokale inbedding.

• Er is nood aan een duidelijke regie en bemiddelende instanties, een stimulerende politiek met een activeringsinstrumentarium. Publieke diensten zoals Leefmilieu Brussel, de Brusselse Bouwmeester, of het ATO kunnen een rol spelen als moderator om eigenaar en kandidaat-gebruikers in contact met elkaar te brengen.

• Een meer evenwichtige grondpolitiek is nodig. Community Land Trust of bestaande strategieën zoals wijkcontracten kunnen als basis dienen voor een meer duurzame relatie met het territorium. Maar ook: groepspanden, een fonds voor ontsluiting van een betaalbaar aanbod van sites mogelijk te maken, openbaar beheersrecht.

Vanuit het veld kan er gezamenlijk gewerkt worden aan een database van pauzelandschappen en een ‘loket van de tussentijd’

• Het participatief verzamelen van info: geografisch, eigendomsstructuren, timing en toekomstplannen. Anticiperend werken met tijdelijk gebruik.

• Een gedeelde kennis inzake tijdelijk gebruik opbouwen. De realisatie van een tijdelijke interventie veronderstelt een palet aan specifieke expertise. De methodologie moet aangepast worden aan het publiek, regels over het gebruik van duurzaam materiaal, het onderhoud en het beheer moeten vastgelegd worden.

“Tijdelijke projecten moeten we als een vanzelfsprekend onderdeel van plannings-en het ontwerpproces beschouwen. Tijdelijke projecten betekenen een belangrijke meerwaarde voor de stad.  Ze zoeken op een   experimentele en soms heel praktische manier naar oplossingen voor de problemen waar traditionele ontwikkelingsstrategieën tekort blijken te schieten.”, schrijft Aurelie De Smet in haar proefschrift.  Bovendien is het een laagdrempelige manier voor de Brusselaars om zelf hun stad vorm te geven. Om dit waar te maken moeten we in staat zijn om ons de stad in te beelden vanuit de kleinst mogelijke schaal.

Muriel Claeys

(Met dank aan Aurelie De Smet)

(1) Placemaking is a multi-faceted approach to the planning, design and management of public spaces. Placemaking capitalizes on a local community’s assets, inspiration, and potential, ultimately creating good public spaces that promote people’s health, happiness, and well being. Placemaking is both a process and a philosophy.http://en.wikipedia.org/wiki/Placemaking)

(2) Een free rider, een term afkomstig uit de economische theorie, verwijst naar iemand die profiteert van middelen, goederen of diensten zonder te betalen voor de kosten van het surplus. De term "free rider" werd als concept ook toegepast in andere contexten, zoals ook in de psychologie en politicologie. (http://en.wikipedia.org/wiki/Free_rider_problem)

Literatuur:

• The need for freezones: informal actors setting the urban agenda. (Source: Reclaiming Urbanity: Indeterminate Spaces, Informal Actors and Urban Agenda Setting, Jacqueline Groth & Eric Corijn http://usj.sagepub.com/content/42/3/503.abstract)

• Urban Pioneers – Temporary Use and Urban Development in Berlin (2007)

• Urban Catalysts, the Power of temporary use, DOM Publishers, 2012. Klaus Overmeyer, Philippe Oswalt en Philipp Misselwitz werken al jarenlang op tijdelijk gebruik, gebaseerd op ervaringen in Berlijn en in overleg met academici.

• Over de rol van tijdelijk gebruik in de stedelijke (her)ontwikkeling. Voorbeelden uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.Aurelie De Smet .St- Lucas architectuur, Brussel & ASRO, KU Leuven.Doctoraatsproefschrift. 2009 -2013.

• Bewoonbaar verklaard. Het potentieel van collectief wonen in de talrijke leegstaande en onderbenutte infrastructuren in en rond Brussel.Julien Treragot, Frederik Serroen. STER. Master Stedenbouw en Stedelijke Planning. 2013.

• Parckdesign GARDEN 2012-2013. Conclusies. 11 wastelands redesigned in Anderlecht. Troussicot. Dudal. Lorent. 2013.

http://dokgent.be/

http://www.tienstiens.org/node/4941

http://www.meanwhile.org.uk

City3 is een heel jonge Brusselse 'doetank'. Hier poseren enkele medewerkers bij de 'PeriFeria NAVO-zetel', gebouwd door het KTA Victor Horta uit Evere.  De man rechts is Jorg de Vriese. © City3

City3 verenigt sinds begin 2013 “mensen die een bekommernis delen over de manier waarop onze leefomgeving wordt vormgegeven en ingericht”. De meeste City3’ers zijn architect, stedenbouwkundige of beleidsmedewerker. “Elk van ons loopt rond met ideeën die niet gerealiseerd geraken, of niet passen binnen dat professionele kader.  Ideeën die vaak ontstaan uit frustratie, of als een soort van aanvulling waar het professionele verhaal stopt. Net daar begint City3.” En net daar begint ook ons gesprek met Jorg De Vriese, coördinator bij City3.



“City3 wil een vehikel zijn waar je je ei kwijt kunt. Vandaar dat we ons een ‘doe-tank’ noemen. Je lanceert je idee binnen de groep, het wordt besproken en gewogen, en als het stand houdt, helpen we elkaar met de uitvoering ervan. City3 is dan een formele omkadering: de vzw-structuur die juridische zekerheid biedt en bepaalde handelingen mogelijk maakt die je als individu niet kan stellen. En het is een plek waar je kan terugvallen op de ervaring, de kennis en de netwerken van de anderen.”

Maar City3 is meer dan een groep mensen die wilde plannen maken.

“Inderdaad, er zit een gedeelde basisfilosofie, een rode draad achter al onze ideeën. We pleiten voor een stedenbouw en ruimtelijke inrichting met een duidelijke emancipatorische dimensie. Het moet meer zijn dan enkel opsmukken of ruimtelijk structureren. Stedenbouw moet de samenleving beter maken. Het recept daarvoor is volgens ons inzetten op transdisciplinaire samenwerking,  co-creatie en coproductie.”

Leg eens uit.

“Niet de architect of bouwheer maakt de stad, we bouwen de stad allemaal samen. Dat wil niet zeggen dat we ons geloof in de kracht van creatief ontwerp en verbeelding hebben laten varen. Integendeel, de verbeelding van de vormgever is een essentieel ingrediënt in het maken van de stad. Maar die verbeelding moet ten dienste staan van de samenleving en gedragen worden door de bewoners en gebruikers van de stad. Een creatieve stedenbouw voor en door de samenleving. Daar willen we met City3 voor ijveren. Dat doen we via het organiseren van allerlei activiteiten, van ontwerpateliers of workshops over artistieke projecten of interventies en happenings in de publieke ruimte tot lezingen en debatten.”

PeriFeria Festival (niet te verwarren met de vzw Periferia) was voor ons de eerste ontmoeting met City3. Maar jullie zijn Brussel-based en wel degelijk met de stad en meer bepaald met Brussel bezig. Is Brussel een focus in jullie werking of toch niet?

“Brussel is de plek waar de meesten van ons wonen, leven en werken. Dus Brussel is automatisch een focus. Maar niet uitsluitend. Voor PeriFeria zochten we de rand op. En de debattenreeks The Fine Art of Gentrification die we momenteel samen met de kunstenaars van Wolke organiseren, overstijgt de Brusselse problematiek. Maar Brussel is natuurlijk wel een belangrijke bron van inspiratie voor de projecten. In ons volgende project, Brussels Space Invaders, trekken we bijvoorbeeld op ontwerpend onderzoek in Sint-Gillis. Jonge ontwerpers - architecten en stedenbouwkundigen, maar ook kunstenaars, meubelontwerpers en andere creatievelingen – zullen gevraagd worden om voor enkele plekken in het stadsweefsel ontwerpvoorstellen te doen, die vertrekken vanuit de informele stedelijke processen die er zich afspelen.”

 

  • PeriFeria Festival?

In het kader van de 6de Dag van de Architectuur (oktober 2013) organiseerde City3 een festival op een terrein in Diegem, op de grens met Brussek: “Een fascinerende plek op de grens tussen Brussel en Vlaanderen, aan het kruispunt van de Navo-site, de A201 en het Woluweveld.” Samen met bewoners en lokale verenigingen, ontwerpers en onderzoekers, kunstenaars en creatievelingen vonden er – zowel op de festivaldag zelf als in de weken voordien - workshops, rondleidingen, artistieke ingrepen en allerlei animatie plaats.

www.periferiafestival.be

Met City3 werken we aan de stad met  workshops over artistieke projecten of interventies in de publieke ruimte tot lezingen en debatten.”© City3 en nomad / Jan Verbruggen

De focus van het PeriFeria Festival was de oostrand. Maar hiermee raakten jullie aan het thema ‘randgevallen’ dat stilaan in geraakt  in de wereld van planners en politici.  Wat hebben jullie met dit evenement willen bijdragen aan dit moeilijke debat?

“Onze focus voor PeriFeria lag inderdaad op de oostrand van Brussel. Maar we hadden evengoed een ander stuk periferie kunnen kiezen. Onze ambitie was ruimer, en eigenlijk tweeledig. Aan de ene kant wilden we de Dag van de Architectuur aangrijpen om de aandacht te vestigen op de ruimtelijke problematieken van het verstedelijkte landschap rond Brussel: kantorenleegstand, vastgelopen automobiliteit, ecologische zorgen, woningnood, een onderbenutten van de open ruimte voor recreatie en ecosysteemdiensten, enz. Maar we wilden niet enkel keet schoppen.”

“We wilden tegelijkertijd een integrale, sector- en grensoverschrijdende planningsaanpak in de Brusselse randstedelijke context promoten, die open staat voor processen van participatie, co-creatie en co-productie. Vandaar dat we uiteindelijk gekozen hebben voor het organiseren van een festival waarbij niet enkel architecten en planners hun verhaal mochten komen doen  - het klassieke Dag van de Architectuur-format.”

Kunnen jullie al enkele conclusies trekken uit jullie PeriFeria-traject? 

“Wat al snel naar boven kwam is dat de klassieke stedenbouwkundige instrumenten niet meer voldoen om de ruimtelijke uitdagingen in de complexe randstedelijke context aan te pakken. Er is een groeiend besef dat het anders moet. En er is een groeiende bereidheid om daarbij in te zetten op participatie en co-productie en  een betere grensoverschrijdende samenwerking. Maar het is nog zoeken hoe die andere aanpak er dan precies uit moet zien.”

Hoe verhouden jullie zich tot die andere redelijk nieuwe doetank  met stelplaats Brussel: ‘Architecture  Workroom Brussels’ (cfr. o.a. Parckdesign, Ambition of the Territory)? Jullie zijn architecten en stedenbouwkundigen, maar kunst staat heel centraal in jullie beider werking?

“Klopt. En eigenlijk trekken we ook wel aan dezelfde stedenbouwkundige kar als AWB. Maar we doen dat elk op onze eigen en specifieke manier. Bij City3 is die manier vaak intuïtief, misschien ook organisch. We vertrekken vanuit een bepaald aanvoelen of concrete vragen, om vervolgens op zoek te gaan. Er is een basisengagement dat inpikt op concrete omstandigheden en die door de City3-omkadering kan rijpen tot allerlei projecten waarmee we meebouwen aan een duurzame en stimulerende leefomgeving.”

tekst: Joost Vandenbroele

www.city3.be


 

De “Retouche Express” van Habiba aan de «5 blocs» (Papenvest) © Ines Vandermeersch

De publieke ruimte kan op een sociaal maar ook economisch meer verantwoorde manier gebruikt worden dan alleen voor het parkeren van auto’s.  Met deze overtuiging lanceerde Bral dit jaar voor de derde keer op rij de projectoproep ‘8m² voor iedereen’. Maar het werd een speciale editie, waarin we onder meer een antwoord vonden op de vraag: waarom treedt het beleid in Brussel strenger op tegen jonge ondernemers die de publieke ruimte willen gebruiken dan tegen wildparkeerders?



Met deze speciale editie werkte Bral voor het eerst samen met het Dreamstart-project van Microstart, een organisatie die micro-ondernemers ondersteunt die buiten het klassieke banksysteem vallen. Microstart en Bral wilden jonge starters de kans geven om hun micro-onderneming te testen op 8m² parkeerplaats. We vertrekken daarbij vanuit de vaststelling dat een aantrekkelijke publieke ruimte en de nabijheid van een levendig handelsaanbod essentieel zijn voor de leefbaarheid van de stad.  Bovendien is nabijheid de beste mobiliteit: als een winkel of handelszaak dichtbij gelegen is, is het ook aantrekkelijk om verplaatsingen te voet of met de fiets te doen.

Foute argumenten

Toch wordt het belang van de voetgangers nog altijd onderschat, terwijl handelaars dikwijls overschatten hoeveel klanten met de auto naar hun winkel komen. Uit een onderzoek in opdracht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uit 2010 bleek dat handelaars schatten dat 48% van hun klanten met de auto kwamen. Navraag bij de klanten leert dat slechts 18% van de klanten de auto nam. Handelaars gingen er van uit dat 62% van hun klanten parkeren een probleem vonden en 52% de tarieven te duur vonden. In werkelijkheid vond slechts 9% van hun klanten parkeren een probleem, en 6,5% vond de tarieven te duur.

Een ander voorbeeld: in 2012 telde Atrium op de Anspachlaan 29.300 voetgangers per dag. “De voetpaden van de Anspachlaan zijn op een aantal plaatsen compleet verzadigd”, stelde de studie, en men maakte de analyse dat “vooral de terrassen en plantenbakken de voetpaden doen dichtslibben”. Het is sprekend dat men niet de analyse (durfde) te maken dat de 29.300 voetgangers met méér zijn dan de 27.000 auto’s. De logische conclusie is dat de auto plaats moet maken voor de voetgangers, en dat de parkeerplaatsen moeten worden omgevormd tot terras of bloembak.

Volgens Bral is het een vergissing om de plaatselijke middenstand te laten concurreren met perifere winkelcentra met  parkeerplaatsen als verkoopargument. Het is net de stedelijke omgeving en nabijheid die een troef vormen van de lokale handel. De realiteit is namelijk ook dat die perifere winkelcentra steeds meer een (autovrije!) stedelijke omgeving proberen na te bootsen. Of hoe moeten we de woorden van de architect van het winkelcentrum Docks Bruxsel anders opvatten: “Docks Bruxsel n'est cependant que la première étape de la construction d'un nouveau quartier. Par moments, le promeneur se sentira dans le quartier parisien du Marais et à d'autres, il retrouvera l'ambiance des halles Saint-Géry ou du Chatelain" (promofilmpje van Docks; equilis.net).

  • Street vendors are an integral component of urban economies around the world. As distributors of affordable goods and services, they offer consumers convenient and accessible retail options that the formal economy cannot provide. Street trade generates employment opportunities, brings sociability to public space, and provides a locally authentic atmosphere reflecting unique historical and cultural traditions. Intimately linked to their urban environment, informal street vendors form a vital part of the social and economic life of a city. Policy challenges centre on the competing demands for public space in growing cities. City planners must balance the need for sustained investments in infrastructure to support industry and commerce with the need to provide decent work and housing to its residents. But these two imperatives must not be seen as contradictory; rather, urban environments thrive on an appropriate mix of formal and informal businesses. An important role of city government is to provide incentives for complementary kinds of businesses to co-exist and interact. Cities that have adopted more inclusive forms of urban planning have been able to help informal businesses mitigate risks and also make positive contributions to local economic development. Bron: www.inclusivecities.org

De projectoproep van dit jaar bood ook de kans aan Daniel, Erik en Wim om op verschillende plaatsen in Vorst en Sint-Gillis fietsen te herstellen op een parkeerplaats. Een winkelpand huren om het activiteiten te ontrollen is voor hen moeilijk tot onmogelijk. © Daniel Kilmnik

Te hoge huurprijzen

Uit de meest recente barometer van het handelsagentschap Atrium komt naar voren dat klanten erg gevoelig zijn voor de kwaliteit en de gezelligheid van de stedelijke omgeving. “De verbetering van de leefomgeving in de handelswijken is dus meer dan ooit een prioriteit” lezen we daarover op de website van Brussels Minister voor Economie Céline Frémault (CDH).

Klanten ervaren een autovrije winkelomgeving dikwijls als meer aangenaam, maar bij kleinere handelaars bestaat de terechte vrees dat hun winkel dan weg geconcurreerd zal worden. Onder meer door het profiel van hun winkel, maar ook door de stijging van de winkelprijzen.

De hoge prijzen per vierkante meter van winkelpanden leggen een zware druk op de rentabiliteit van de middenstand in Brussel, en zeker voor startende ondernemers kan dit een onoverkomelijk obstakel vormen. In schril contrast daarmee staan de bodemprijzen van de vierkante meters publieke ruimte die worden opgeofferd aan het parkeren van auto’s.  Aan het tarief van een bewonerskaart kan je 8m² een jaar lang huren voor maar 5 euro. Voor diezelfde oppervlakte winkelpand betaal je gemiddeld 1.600 euro per jaar.

Parkeren ≠ ondernemen

De overheid kan de lokale handel ondersteunen door de prijzen van commerciële oppervlaktes betaalbaar te houden met een ambitieus grondbeleid.

Vierkante meters publieke ruimte gebruiken voor lokale handelaars en ondernemers (in plaats van voor auto’s) kan volgens Bral bijdragen aan het verminderen van het autoverkeer en het aantrekkelijker maken van de stad. Lokale handel maakt voor een groot deel de identiteit van een stad, en lokale handel op straat maakt integraal deel uit van stedelijke cultuur en economieën over de hele wereld.

Wat zou de Vijfhoek zijn zonder instituten zoals Chez Jef “Caricole” & Fils? Sint-Gillis zonder de wafels en het ijs van “Lanni Giovanni”? Ook de aandacht voor nieuwkomers als de ijsverkoper van het Leopoldpark “Le Petit Nuage”, de “New Yorkse Hotdogs” van Arduino aan Simonis, de fietsherstellingen aan huis van de Velofixer… toont de mogelijkheden van de publieke ruimte voor zelfstandigen. Door de mogelijkheid om te starten met weinig investeringen, kan de publieke ruimte een laboratorium zijn om op een toegankelijke manier allerhande innovatieve handel te creëren.

Een andere wereld

De strenge regelgeving voor ambulante handel staat in sterk contrast met het laissez faire voor (wild)parkeren in Brussel. Het gemeentebestuur van Elsene gaf geen warm onthaal aan de “New Yorkse Hotdogs” van Arduino, en de Brusselse schepenen tolereren de hotdogs niet in de vijfhoek, omdat die afbreuk zouden doen aan de architectuur van de stad. We leven in een andere wereld de dag dat de toelating om te parkeren binnen de Vijfhoek afhangt van de esthetische kwaliteiten van een auto. We merken trouwens op dat elke gemeente zijn eigen specifieke reglement heeft voor ambulante handel terwijl het parkeerbeleid wel geharmoniseerd is.

De strenge regelgeving voor ambulante handel is ingegeven door de vrees voor concurrentie met de bestaande vaste handel. Een vrees die blijkbaar plots geen rol meer speelt bij jaarlijkse mega-evenementen zoals “Winterpret”, die door de gevestigde lokale handel nochtans als concurrentie wordt ervaren, en als bron van mobiliteitsproblemen.

De projectoproep van dit jaar bood de kans aan o.a. Habiba om 8m² parkeerplaats te gebruiken om met haar “Retouche Express” kleren te herstellen in de wijk van de Papenvest. Of aan Daniel, Eric en Wim om op verschillende plaatsen in Vorst en Sint-Gillis fietsen te herstellen op een parkeerplaats. Aan Dounia om haar artisanaal ijs te laten proeven in Elsene. Of aan Bram en Thomas om met hun "Two Guys, one waffle: l'union fait la gauffre" hun echte “Brusselse Wafels” met een bakfiets te verkopen. Gaan de politici hun creatief ondernemerschap ondersteunen of blijven ze het verder dwarsbomen met onduidelijke regelgeving?

Jeroen Verhoeven

Oud nieuws, horen wij u denken. Was er over dat Demografisch Gewestelijk Bestemmingsplan geen openbaar onderzoek in mei 2012? En werd Charles Picqué een jaar later niet uitgezwaaid met de goedkeuring van het D-GBP? Jawel, maar het ging toen slechts over een ‘goedkeuring in eerste lezing’. En daarna kan er nog veel veranderen. Gaande van een beetje juridisch schaafwerk tot een subtiele duw over de verkiezingen. Wij waren dus zéér nieuwsgierig of er een definitieve versie van het D-GBP zou komen en zo ja, of er iets substantieels belangrijk veranderd zou zijn. En jawel, de Sinterklaaseditie van het Staatsblad bracht ons de definitieve versie. En 15 dagen later trad het GBP - op 21 december 2013 - in werking. En wat brengt het ons?:

zeven gebieden met nieuwe bestemming

Zomaar even zeven nieuwe gebieden krijgen plots een nieuwe bestemming en drie geplande wijzigingen ondergingen opnieuw een verandering. De impact daarvan zal het grootste zijn in Ukkel, waar 3 aanzienlijke gebieden bouwrijp worden gekleurd. Zo wordt op vraag van de gemeente een ferme lap spoorweggebied voortaan ‘gemengd gebied’. Zo vlak bij het station van Linkebeek, de Vlaamse velden en het Brussels Groen Netwerk kunnen we gerust over een toplocatie spreken. Het feit dat de gemeente eind 2012 al een stedenbouwkundig attest had afgeleverd voor een privé-project op die locatie zal er uiteraard wel iets mee te maken hebben. Ook bij het station van Bosvoorde zal er op spoorweggebied mogen gebouwd worden, aan de rand van het Tournay-Solvaypark.

Dit zijn veranderingen waarbij je de wenkbrauwen kan fronsen Het gaat om ‘verzoeken’ die tijdens het openbaar onderzoek zijn geformuleerd en die niet waren opgenomen in de effectenbeoordeling. Je kan daar wel vragen bij stellen: zulke grote veranderingen breng je toch niet zo maar eventjes aan nà het openbaar onderzoek? Neemt hier (voorlopig) akte van.

geen strenge selectie OGSO’s

Dé grote nieuwigheid van het D-GBP was dat het de bouw van woningen toelaat in verschillende gebieden die momenteel nog industriegebied zijn. Dat doet men door ze om te vormen tot ‘ondernemingsgebieden in stedelijke omgeving’ (OGSO’S voor de vrienden) . In zo’n OGSO moet dan een mix van werken en wonen tot stand komen. Daar horen vaak nog collectieve voorzieningen (scholen, crèches, etc) bij. En idealiter staat men ook eens stil bij de publieke ruimte. Als aanbeveling aan de regering schreven we “de impact van de OGSO is onbekend. Op zich is het goed dat deze regering open staat voor experiment maar een experiment past men best kleinschalig toe. Een strenge selectie van de gebieden was dan ook nodig geweest.” Maar van een strenge selectie lijkt dus geen sprake. Ok,  ééntje – nabij Berrevoets in Vorst is geschrapt - maar Evere krijgt er bijvoorbeeld een grote bij.

geen extra plankracht

De ontwikkeling van zo’n OGSO is geen simpele zaak  als je weet dat er vaak veel prive-partners en overheden betrokken partij zijn. Die moeten het dus eens geraken over zo’n plan en dus over wie wat uitvoert. En het is geen staatsgeheim dat de Brusselse regering in het verleden niet in staat bleek zulke processen in goede banen te leiden. Ambitieuze plannen verzandden vaak in een jarenlange patstelling. Denk maar aan de heraanleg van de Ninoofsepoort of ook aan de richtschema’s voor Thurn & Taxis, het Rijksadministratief Centrum (RAC) of het Weststation.

Als de overheid zich dus niet beter organiseert en wapent om zulke processen de baas te kunnen, is de kans groot dat er gewoon niéts zal gebeuren of dat enkel de lekkerste (lees: meest winstgevende) brokken er worden uit gepikt. Ook nu het plan wettelijk van kracht is, is de overheid niet klaar om de ontwikkeling van de OGSO’s in goede banen te leiden. En de mogelijkheid tot een fundamentele organisatorische veranderingen is samen met het Gewestelijk Plan voor Duurzame ontwikkeling (GPDO) over de verkiezingen getild. 

géén belasting op meerwaarden

Terwijl we aan het wachten waren op zijn verschijning in het Staatsblad hoopten we vurig op een fundamentele verandering van het regeringsbesluit op de stedenbouwkundige lasten. Kwestie van de door deze planverandering gecreëerde meerwaarde enigszins te capteren. Quod non. De technische details lezen jullie in dit artikel onder: "Wie wordt hier nu beter (lees: rijker) van?"

Tijdens het openbaar onderzoek kwamen er ook veel reacties vanuit de vrees dat de lucratieve woningmarkt  de industriële activiteiten in de OGSO’s zou wegconcurreren. De regering heeft dat gehoord en enkele aanpassingen gedaan in om daaraan tegemoet te komen. Er is een vrijwaringsclausule om het voortbestaan en de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten toe te staan. En bij grote projecten binnen de OGSO’s is de minimale oppervlakte voor woningen verminderd van 50% van de vloeroppervlakte naar min 40%. Dus de vraag naar een grotere bescherming van productieactiviteiten is wel gehoord, maar het zal nog steeds een stevige concurrentie blijven voor die gronden.

Steyn Van Assche en Hilde Geens (stafmedewerkers stedenbouw BRAL)

http://stedenbouw.irisnet.be/actualiteiten-onthaal/het-demografisch-gbp

Lees dus ook:

20.000 theoretische woningen en een shoppingcenter (over het D-GBP in eerste lezing) 

 

 

 

 

 

 

 

Het werd al van de daken geschreeuwd en je las het waarschijnlijk  ook al in de niet- gespecialiseerde pers: 2014 brengt ons  de eerste fase van het  Thurn & Taxis-park.  Muy bien. Voorlopig  gaat het over de inrichting van een stuk van de oude spoorwegbedding dat Thurn & Taxis met het Bockstaelplein linkt.  In een tweede  fase – normaliter in 2015 – wordt dan de herinrichting van die spoorwegbedding voortgezet. Een brug die dit slenkvormige park effectief verbindt met het Bockstaelplein zou de kers op de taart zijn. Beliris onderzoekt de zaak. Timing:  onduidelijk.

In het kader van wijkcontract Bockstael worden er echter alvast wat toegangen gepland. Jawel, er wordt hier zowaar gecoördineerd te werk gegaan.

Dé grote onbekende van dit park blijft Thurn & Taxis zelf.  De stad Brussel zit al jaren te zwoegen op een Bijzonder Bestemmingsplan (BBP) dat eindelijk eens de  krijtlijnen moet vastleggen voor de ontwikkeling van de site. Een zoveelste bewijs dat een gemeente echt niet het niveau is waarop zo iets moet geregeld worden. Als het Gewest het niet meer zou kunnen aanzien, heeft ze nochtans de wet aan haar zijde om de Stad van haar taak te ontlasten.

En de eigenaar van de site, hij ploegde voort.  De gesprekken met het Gewest slepen al jaren aan maar het ziet er naar uit dat hij de planning en het beheer van zijn terrein vooral zélf in handen wil houden.  Er is geen akkoord met Leefmilieu Brussel  wat betreft de voortzetting  van het  T&T-park op Thurn & Taxis zelf.  Hij liet wel al zelf plannen uittekenen. Wij zijn alvast zéér nieuwsgierig. Hoog tijd dat de kaarten op tafel worden gegooid.

Nog enkele hamvragen:  hoe zullen de toegangen eruitzien? Zullen de hekkens de hele dag open staan? Wordt er oprecht ingezet op een echte integratie in de buurt? En hoe breed of hoe smal wordt het park het nu echt aan de Havenlaan?

To be continued. Urgently!

Steyn Van Assche - stafmedewerker stedenbouw BRAL

Een hondertal buurtbewoners van de wijken rond de Ninoofsepoort zijn vorig weekend zelf begonnen met de aanleg van een park. Ze plantten er samen enkele kerstbomen en plaatsen een levensgroot zelfgefabriceerd werfbord, waarop ze zich afvragen of er na de verkiezingen van 2014 schot in de zaak zal komen? Een park aanleggen hoeft niet veel geld te kosten, zo luidt het, en daarom startten de bewoners alvast zelf met FASE 1 van de aanleg. Benieuwd wanneer het beleid zal volgen. BRAL steunt deze actie en pleit mee voor een snelle, efficiënte en duidelijke planning van de Ninoofsepoort en de Brusselse Kanaalzone in het algemeen.

Deze regering had al meteen bij haar aantreden in 2009 aangekondigd een nieuw Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) op te maken, ter vervanging van het vorige plan van 2002. Maar ze volgde de logische gang van zaken niet. Eerst, zo zou je verwachten, leg je de de grote doelstellingen vast. Daarna vertaal je die doelstelling in duidelijke beleidslijnen in een Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP). Dat GBP is dan de wettelijk basis voor stedenbouwkundige vergunningen. Het nieuwe Duurzame GewOP is er nog altijd niet, maar het het GBP werd wel al (gedeeltelijk) herzien. Een onlogische volgorde dus. En ondertussen gaat het GewOP zogezegd ook nog even in openbaar onderzoek. Of toch niet?

In onze commentaar hierop kon je al lezen dat we niet erg enthousiast waren over de inhoud.

En nu loopt er een openbaar onderzoek wat geen openbaar onderzoek is over het Duurzaam Gewestelijk Ontwikkelingsplan (D-GewOp of GPDO). De regering heeft dit plan ‘in eerste lezing’ goedgekeurd en nodigt iedereen uit via een speciale website om commentaar te geven: www.gpdo.be  Ze zal die opmerkingen en bezwaren lezen, maar het plan wordt zeker niet meer goedgekeurd voor de verkiezingen.

Het lot van dit plan is dan onduidelijk: wanneer er een nieuwe regering komt met dezelfde meerderheid, dan zullen die allicht wel vertrekken van dit ontwerpplan. Is het een andere regering, dan zullen die allicht hun eigen accenten willen leggen.

Maar alleszins komt er een nieuw officieel openbaar onderzoek alvorens we uiteindelijk een nieuw ontwikkelingsplan zullen hebben.

Contact:

stafmedewerkster BRAL Hilde Geens | T 02 217 56 33 | 

 

De zucht naar radicale democratisering bracht Ginette Bauwens, na decennia van mondiale engagementen, op het pad van BRAL en Pic Nic the Streets. Een gesprek met een voltijds vrijwilliger en activiste, over de kracht van pleinen, de nood om te herverdelen en de wil van mensen om te veranderen. En wat blijkt? Het Anspachpark was een sleutelmoment in haar leven.



“Veel is begonnen met jullie wedstrijd rond het Anspachpark” begint Ginette. “Dat heeft me echt getengeld.” Tengelen? Volgens het woordenboek betekent het 'prikken'. In 2012 zetelde Ginette in de jury van de ideeënoproep Anspachpark die Bral georganiseerd heeft. En dat heeft duidelijk weerhaakjes geslagen in haar geest.

De vzw Buurtwinkel zocht iemand om namens hen in die jury te zitten en ik wou dat wel doen. Nieuwsgierigheid hé. Dingen bijleren waar ik weinig van weet. En ik moet zeggen: het heeft m'n beeld op veel dingen echt veranderd. Ik vond Bernardo Secchi, de juryvoorzitter, zo inspirerend. Hij wees ons op de democratische mogelijkheden van pleinen. Pleinen kunnen verbindingen. Het agora-idee. Ik had er lang niet bij stil gestaan, maar eigenlijk kun je via de ruimte dialoog stimuleren. We hebben daar nood aan.”

Terug naar de roots

Daarmee was de cirkel rond. “Die wedstrijd heeft me doen teruggrijpen naar de teksten die we vroeger maakten met het tijdschrift Kladdaradatsch, tussen 1978 en 1980. We waren een groep waar autonome denkers hun ideeën met elkaar uitwisselden, een alternatief voor mensen die zich niet thuis voelden in de kleine linkse partijen maar zich evenmin konden vinden in de traditionele partijen. Een beetje meer rebels dus.”

We waren heel jong, maar toen al waren we onder andere bezig met de teksten van Henri Lefebvre, en zijn Le droit à la Ville. De stad om te flaneren, om er gewoon te zijn. En niet om er iets te kopen. Die stad is totaal verloren gegaan. Iedereen is op weg naar iets, behalve de jeugd. Er zijn gewoon veel te veel auto's. Jarenlang was ik dat soort visie op de stad en ontmoeting uit het oog verloren en nu kwam het terug. En pas had ik deelgenomen aan de Anspachpark-jury of ik raakte betrokken bij Pic Nic The Streets. En bij Socialisme 21. En nu hebben we dit boekje uit.

Ze haalt een nieuwe publicatie boven: De Stad in debat, sleutelteksten van Henri Lefebvre.

De tijdsgeest is nu aanwezig voor dit soort ideeën. Ook in Istanbul is het protest begonnen rond een plein. Kijk ook naar de Ninoofse Poort, naar de Occupy-beweging... De basisgedachte is bij mij niet veranderd.”

Decennialang actie voeren en toch dezelfde persoon blijven, met dezelfde ideeën? Wat zegt dat dan over de mogelijkheid van dialoog en consensus? Zijn we allemaal gedoemd om ons leven lang op onze standpunten te blijven zitten? “Wel, met de leeftijd word je zachter hé. Rebels ben ik nog altijd, maar ook wel milder. Als jonge mens heb je een conflictvisie. Nu vind ik dialoog even belangrijk als conflict. Zo heb ik me ook verdiept in Islamstudie en Arabistiek. Niet gemakkelijk voor een atheïste.”

BXL-Rwanda-Palestina-BXL

Het parcours van Ginette is ronduit indrukwekkend. Ze is in Brussel beland als studente filosofie en criminologie en ze is er gebleven, weliswaar met enkele zijsprongetjes naar Rwanda en Antwerpen. Ze doctoreerde ook, over de mogelijkheid van verzoening. De Rwandese genocide heeft haar beziggehouden. En verder waren de jaren '80 en '90 gevuld met de Palestijnse kwestie.

Ik werkte halftijds, om tijd te hebben voor activisme, betogingen, los engagement. En rond 2004 kwam ik via Omer Mommaerts bij de Buurtwinkel terecht. Daar zit ik nu in de Raad van Bestuur. Ik zit ook in een diversiteitswerkgroep in de Markten. Daar proberen we andere kleuren en groepen mensen over de vloer te brengen. Verder is er de Toekomstfabriek in Gent.”

En sinds de ideeënoproep dus ook Bral. Lukt het wat om verbanden te leggen tussen al die verschillende organisaties?

Da's niet makkelijk toch. Organisaties moeten zich met hun corebusiness bezighouden. Bij de Buurtwinkel blijft het strijdpunt bijvoorbeeld sociale huisvesting en de strijd tegen leegstand en dat is natuurlijk erg belangrijk. Voor andere thema's is dan maar weinig tijd. Als ik een ding geleerd heb, is het dat mensen gehecht zijn aan hun territorium, terwijl ik 't net tof vind om linken te leggen.”

Mensen worden bewuster

Welke rode draad ziet ze zelf in al dat activisme? “Directe, radicale democratie”, zegt ze zonder aarzelen. Daarom werkt ze nu ook mee met Bral en een aantal andere groeperingen aan een nieuwe werking rond zelforganisaties en zelfbeheer. Maar zelfbeheer moet niet tot in het absolute gaan.

De participatiemaatschappij moet niet in de plaats komen van herverdeling. Dat zit er nochtans wel dik in. Ze zijn alles nu al aan 't afbouwen: rusthuizen, OCMW's, ...

En dat brengt haar ook op de rol van het middenveld. “Natuurlijk zijn er altijd trekkers uit de middenklasse nodig voor acties, ook in zelforganisaties”, vindt Ginette. “En ondersteuning uit het middenveld. Als dat middenveld maar niet teveel bezig is met middenveld te zijn. Ze blijven teveel hangen in status quo. Dat is net wat de overheid beoogt. Dat alles min of meer bij het oude blijft. Terwijl er net een grote omwenteling nodig is. Herverdeling dus. De professionele verenigingen doen ongelooflijke inspanningen. Kijk maar naar Bij Ons/Chez Nous! Maar er is gewoon meer geld nodig om het probleem op te lossen. Er zijn centen genoeg, maar er is politieke onwil. Er moet nationaal en mondiaal herverdeeld worden.”

Het leefmilieu is voor Ginette nooit een drijfveer geweest. Maar verbanden ziet ze wel.“Mensen verdienen zoveel! Is dat nodig? Kun je met tien auto's rijden? Of twee biefstukken meer eten? Moet je al die laatste snufjes hebben? Ik kan optimistisch zijn maar ik heb toch de indruk dat een deel van de jonge mensen dat in vraag stelt. Mensen worden weer bewuster. Neem een psychiater als Paul Verhaeghe, mensen die nooit links bezig geweest zijn en die toch zeggen dat het zo niet verder kan. Die stemmen waren er tien jaar geleden niet. Dat komt door de tijdsgeest. Mensen willen het anders.”

Piet Van Meerbeek

Info:

socialisme21

detoekomstfabriek

 

Moet je een rijbewijs hebben om te kunnen stemmen? Het lijkt er wel op. Een strategisch gelekte studie over stadstol en een proefproject over slimme kilometerheffing, meer is er in volle verkiezingskoorts niet nodig om paniek te laten toeslaan bij de politici.



Van een politieke discussie was zelfs geen sprake. Uit wel duizend kelen klonk het: autorijden mag niet duurder worden! De 4 op de 10 Brusselse gezinnen die géén auto hebben, lijken niet mee te tellen voor politici. 



Toch betalen ze al jaren een zware tol voor het autoverkeer in de stad. Niet in euro’s maar met verloren gezonde levensjaren. (Net zoals de mensen die wel een auto hebben overigens)

En ondertussen wordt een dak boven je hoofd voor iedereen duurder. In tegenstelling tot de energieke politieke reacties tegen duurder autorijden, blijft de politieke eensgezindheid hierover uit.

Stijgende woningprijzen worden vaak als normaal of zelfs als een fataliteit beschouwd. Want het gevolg van een stijgende vraag en een te klein aanbod op de vrije markt. Dat daardoor steeds meer mensen steeds moeilijker dicht bij hun werk en sociale leven een woonst vinden,  moeten we er maar bij nemen.

Voorstellen om bij een stijgend aantal auto’s diezelfde markt de kostprijs te laten bepalen van het beperkte aantal plaatsen op de weg - en dan nog enkel tijdens de spitsuren ! -, worden afgedaan als zowat een regelrechte aanslag op de mensenrechten. Het lijkt wel alsof autorijden het recht op wonen heeft verdrongen als basisrecht.

Ook de gebruikers van het openbaar vervoer lijken politiek niet echt mee te tellen. Toch als je merkt dat stijgende tarieven voor het openbaar vervoer eensgezind worden goedgekeurd. Paradoxaal genoeg zijn de stijgende financiële noden van het openbaar vervoer in Brussel terug te brengen tot hun stijgend succes én door het feit  dat er veel geld verloren gaat aan trams en bussen die vast staan in … het autoverkeer.

Het komt er op neer dat alternatieven voor het gebruik van de auto blijkbaar wél duurder mogen worden,  maar autorijden/in de file staan niet.  En als wonen in de stad of nabij een knooppunt van het openbaar vervoer onbetaalbaar wordt, is er maar één alternatief: allemaal in de file gaan staan! 

Sarah Hollander

voorzitster Bral

 

Hij, of liever het, is publiek consulteerbaar: het lang aangekondigde Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO). Jawel, dat fameuze plan dat de krijtlijnen moet uitzetten voor denabije en verre toekomst van het Brussels Gewest (2020-2040)

 

Met het plan voor duurzame ontwikkeling legt de regering een soort blauwdruk op tafel voor de volgende regeringsonderhandelingen. Belangrijk: voor het eerst zijn er stappen om het bestuur van onze stad te verbeteren. Maar het blijft voornamelijk een analyse met vrijblijvende verklaringen. We kijken vol verwachting naar de volgende regering en hoe zij dit plan zal uitvoeren.

Hij, of liever het, is publiek consulteerbaar: het lang aangekondigde Gewestelijk Plan voor Duurzame ontwikkeling (GPDO).  Jawel, dat fameuze plan dat de krijtlijnen moet uitzetten voor de nabije en verre toekomst van het Brussels Gewest (2020-2040).

Zoals we voorspelden, wordt het echte openbaar onderzoek en dus ook de goedkeuring over de verkiezingen getild. Afhankelijk van de samenstelling van de nieuwe regering zal het plan dus nog in meer of mindere mate worden herschreven.

‘Waarom er dan nog woorden aan vuil maken,’  horen we jullie zuchten.  Omdat we een aantal zaken bewaard of veranderd willen zien. En omdat we het onderbelichte luik ‘governance’ – eenvoudiger gezegd: beter bestuur – stevig in de zon willen zetten. Om te wijzen op het belang ervan én verbeteringen te suggereren. Want we weten ondertussen dat Brussel goed is in het maken van plannen maar zeer slecht in het uitvoeren ervan.

beter bestuur

Bral is blij dat de regering zich bewust is van de versnippering en de soms mank lopende organisatie van onze hoofdstad. Voor het eerst is er een apart hoofdstuk(je) governance met daarin enkele concrete hervormingen.  Zo kondigt het gewest meer beheerscontracten aan met instellingen van openbaar nut en met andere overheden. Daardoor zullen die explicieter gebonden zijn aan het behalen van (gewestelijke) doelstellingen. Daarmee bouwt de regering verder op de 6de  staatshervorming die de relatie tussen de gemeenten en het gewest al stevig hertekende.  

Nog interessanter wordt het wanneer het GPDO komt met interne hervormingen van de gewestelijke administraties en aanverwante organisaties. Een kwestie van het eigen huis op orde te zetten vooraleer men anderen het hof maakt.

Maar niet al die interne veranderingen zijn concreet. We lezen vooral veel juiste analyses en goede intenties maar vaak volgt daarna dat bepaalde pistes verder moeten worden bestudeerd. Wél concreet wordt het wanneer het gaat over planning en economie. Alle gewestelijke  diensten & actoren die daar nu mee te maken hebben, worden ondergebracht in respectievelijk  een  territoriaal en een economisch platform.  Muy bien, de herstructurering van een aantal bestaande diensten om ze beter te laten samenwerken is noodzakelijk. We kijken even van nabij naar het territoriaal platform.

territoriaal platform voor dummies

Het territoriaal platform krijgt een luik  ‘analyse en planning’ en een operationeel luik. Kort door de bocht: de ene maakt de plannen en de andere probeert ze te realiseren. Klinkt zeer logisch maar achter dit eenvoudige schema schuilt een zware interne herstructurering van mensen en middelen.

Verrassend: de wil om via een vernieuwd autonoom overheidsbedrijf nu ook zélf strategische projecten/zones  te ontwikkelen.  Ambitieus! Hopelijk is er geld om ervaring en expertise in te kopen.

belangrijkste spelverdeler

De strategische planning lijkt het cruciale onderdeel. De cellen 'GPDO', 'participatie' en 'richtschema’s' ontmoeten elkaar daar.  De volgende richtschema’s en de invulling van de nieuwe ondernemingsgebieden in stedelijke omgeving moeten daar vorm krijgen. Het is ook dé link met het operationeel platform. Maar we blijven op onze honger zitten wat betreft de linken naar de uitvoering. Idealiter bewaken de mensen van strategische planning ook de kwaliteit van de uitvoering want daar loopt het nog vaak fout. Maar de operationele dienst wordt geen administratie maar een overheidsbedrijf. En diensten met verschillende structuren werken vaak moeilijk samen. Een wettelijk kader moet duidelijkheid scheppen.

lakmoesproef

Zou het territoriaal platform een debacle als de Ninoofsepoort -  één van die dossiers die wel gevloerd lijken door hun complexiteit - vermijden? We twijfelen eraan. Deze hervorming heeft zeker potentiële efficiëntiewinst maar lost de versnippering van verantwoordelijkheden niet op. We bespeuren om te beginnen een weelde aan subplatformen en we lezen niets over linken met  Mobiel Brussel , Leefmilieu Brussel of de andere - nog op richten - ‘platformen’. De noodzakelijke samenwerking om een project tot een goed einde te brengen is dus niet gegarandeerd. Moge het 'Draaiboek Complexe Stadsprojecten' van het Kenniscentrum Vlaamse Steden de opstellers van het definitieve GPDO inspireren.

Steyn Van Assche en Hilde Geens

stafmedewerkers stedenbouw

 

Het verenigingsleven speelt een belangrijke rol in het leven van heel wat Vlamingen.  Maar heeft het middenveld nog iets te zeggen over de samenleving waarin wij leven? De Verenigde Verenigingen richtte een Werktank Middenveld op en hield een verkenning langsheen bedreigingen en opportuniteiten.

Het middenveld in Vlaanderen is een bonte verzameling van verenigingen die groepen, meningen en belangen vertegenwoordigen. Ze ontstaan omdat burgers zich vrijwillig verenigen om een hoger doel of belang te realiseren. Natuurpunt verenigt bijvoorbeeld mensen die zich inzetten voor natuurbehoud; ensembles of groepen die vocale muziek brengen kunnen zich aansluiten bij Koor & Stem, en de vakbond verdedigt de belangen van de werknemers.

Deze verenigingen vormen traditioneel een brug tussen burger en overheid. Middenveldorganisaties geven een stem aan de achterban en werken actief mee aan de totstandkoming van beleid. Zo zetelt Natuurpunt in de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en is het Forum voor Amateurkunsten betrokken bij de totstandkoming van cultuurbeleid.

Een gevoel van onbehagen waait door het middenveld

Welnu, deze verenigingen worden vandaag geconfronteerd met een aantal bedreigingen. Traditioneel vertrekt dit middenveld vanuit de burger en positioneert het zich tussen markt en overheid. Deze verenigingen vertrekken vanuit maatschappelijke waarden en missies, eerder dan vanuit politieke motieven of winstgedrevenheid. Ze zorgen voor sociale ontmoeting, cohesie en democratische betrokkenheid. Daarnaast laten veel verenigingen een kritische stem horen in het maatschappelijke en politieke debat, of werkten ze door de jaren heen aan maatschappelijke dienstverlening. Deze laatste twee rollen komen meer en meer in de tang van markt en overheid.

De regelgeving waar verenigingen en vrijwilligers mee geconfronteerd worden neemt explosief toe. Veel verenigingen werken deels met overheidsmiddelen en moeten zich daarom soms tot in de kleinste details verantwoorden. Dit zorgt voor administratieve last en leidt de aandacht af van de basiswerking. Het lijkt haast alsof de overheid het middenveld niet meer vertrouwt.

Het wordt ook steeds moeilijker om een kritische stem te laten horen. Neem bijvoorbeeld actievoeren. Rechtszaken worden aangespannen tegen ludieke acties, een staking wordt met een kortgeding ingedamd of Villanella, een Antwerps kunsthuis voor jongeren, krijgt een GAS-boete voor haar protest tegen GAS-boetes. Deze inperkingen herleiden burgerschap tot het slaafs volgen van wetten en regels, beknotten grondrechten als vrije meningsuiting en doen creativiteit die ontstaat vanuit burgerlijke ongehoorzaamheid verdampen als sneeuw voor de zon. Sois sociable et tais-toi lijkt wel het motto.

Omgekeerde wereld

Besparingen, groei, efficiënt werken en begrotingsdiscipline domineren elke maatschappelijke discussie. Ook het middenveld ontsnapt daar niet aan. Dat verenigingen zorgen voor sociale cohesie, vrijwilligerswerk en democratisch burgerschap wordt niet meegerekend in het Bruto Binnenlands Product. Ondanks het feit dat de inkomsten van sociaal-culturele verenigingen voor minder dan de helft uit subsidies komen, leeft toch de perceptie van een overgesubsidieerd verenigingsleven. Hoeveel maatschappelijke meerwaarde moeten we nog creëren om serieus genomen te worden?

Die besparingslogica legt voornamelijk een zware druk op een maatschappelijke dienstverlening, waar heel wat organisaties sterk op bouwden. Waarom moet het ziekenfonds de ziekteverzekering organiseren, en Natuurpunt de natuurgebieden beheren? Nochtans bevestigen ledenpeilingen en onderzoek keer op keer dat noch markt noch overheid deze diensten aan lagere kostprijs kunnen aanbieden. Bovendien dreigt een potentiële ‘vermarkting’ ook de waardengedrevenheid van de dienstverlening onder druk te zetten. U zou als private aanbieder toch ook vooral geïnteresseerd zijn in dat deel van de koek die het meeste winst kan opbrengen? Als ziekteverzekeraar voornamelijk de bevolkingsgroep tussen 18 en 40 jaar onder je hoede nemen bijvoorbeeld. Uitgangspunten als toegankelijkheid, solidariteit en universaliteit komen al snel onder druk te staan.

Een warme oproep

Genoeg aangeklaagd. Wat kunnen we hier vanuit de verenigingen samen als middenveld aan doen?

In de eerste plaats dienen we in dialoog te gaan met beleidsmakers en maatschappelijke actoren. Uit de ‘thinks & drinks’ die De Verenigde Verenigingen met partijvoorzitters, fractieleiders, parlementsleden en ministers organiseert, blijkt dat een aantal eigenheden van het middenveld in gedachten wat ondergesneeuwd zijn geraakt. Elkaar naar waarde schatten en wederzijdse erkenning en respect kweken is al een begin om aan zaken zoals overregulering te werken.

Ten tweede moet het middenveld haar positie terug opeisen. Het middenveld zal niet alleen aaibaar of participatief zijn maar ook kritisch. Die kritische stem vloeit vaak voort uit verontwaardiging. Als De Morgen op zaterdag 8 februari een kaart publiceert met een bloedrode Brusselse ring, vergeven van het fijnstof, dan gaat dat over de gezondheid van onze kinderen. Als uit onderzoek blijkt dat één op drie zieke leraars thuis zit door psychische problemen (stress, burn-out, ...), moeten we ons vragen stellen over de verschroeiende prestatiemaatschappij waarin we leven. Als de gemiddelde jeugdwerkloosheid van de afgelopen tien jaar in Brussel afklokt op 35 procent, is dat onaanvaardbaar.

Door maatschappelijke uitdagingen, verontwaardiging én thema’s te politiseren onstaat er een scherp maatschappelijk debat waaruit duidelijke keuzes moeten worden gedestilleerd. Deze politisering is best zo opgebouwd dat er van onderuit een beweging op gang komt. Zo slaagde Pic Nic the Streets in Brussel er in om het centrum verkeersvrij te maken.

Positief discours

Tot slot, en misschien is dat wel het belangrijkste, zetten we  ons gezamenlijk gevoel van onbehagen en verontwaardiging om in een gezamenlijk engagement voor een hernieuwd en positief maatschappelijk discours. Dit onbehagen is gebaseerd op een gevoel dat onze samenleving steeds harder en kouder wordt.

Dit is met andere woorden een pleidooi voor een vernieuwd verhaal, waarin de kracht van het verenigingsleven speelt. Een positief verhaal dat vertrekt  vanuit het geluid van mensen en verenigingen die dagelijks ijveren voor een samenleving waarin ‘hart boven hard’ gaat. Want enkel in zo’n samenleving is op lange termijn de welvaart, het welzijn en vooral het geluk van de mensen vandaag én morgen verzekerd.

Anton Schuurmans

Projectcoördinator De Verenigde Verenigingen