Artikels

Thema

De plannen voor de Brusselse ring gaan een nieuwe fase in. Tijdens de lopende inspraakprocedure liggen drie alternatieven op tafel. Een light-scenario zonder nieuwe rijstroken, een scenario met extra parallelwegen en een scenario dat een mix is van die twee. Voor BBL, BRAL, Fietsersbond, Greenpeace, JNM, Natuurpunt & Netwerk Duurzame Mobiliteit is het minimumalternatief het maximum dat we kunnen aanvaarden.

“Door geen extra rijstroken aan te leggen, blijft de groei van het verkeer onder controle, blijft de luchtvervuiling beperkt en de klimaatimpact kleiner. De keuze is dus duidelijk”, zegt Erik Grietens (Bond Beter Leefmilieu).

Door de op- en afritten te verbeteren of te beperken, verbetert bovendien de verkeersveiligheid en wordt sluipverkeer tegengegaan. De op- en afritten liggen op de Brusselse ring heel dicht bij elkaar, waardoor het verkeer zeer vaak moet in- en uitvoegen. Het beperken van die op- en afritten zou de verkeersveiligheid en de ‘leesbaarheid’ van de ring sterk verhogen.

Als er daarentegen wel extra rijstroken worden aangelegd, zullen die extra autoverkeer aantrekken, waardoor de luchtvervuiling en de klimaatimpact zullen toenemen. In dat geval verdwijnt er ook veel groene ruimte en dreigt er ook te veel stikstof neer te komen in beschermde natuurgebieden zoals het Laarbeekbos. "Zelfs in het minimumscenario is er een variant met extra rijstroken aan het Laarbeekbos. Dat kan voor ons niet”, zegt Steyn Van Assche (BRAL).

Fiets en openbaar vervoer centraal

De verenigingen zijn tevreden dat ingezet wordt op extra fietsverbindingen en drie nieuwe tramlijnen, los van het scenario dat voor de ring zelf gekozen wordt. Op dit punt heeft de Werkvennootschap goed werk verricht.

Met slimme kilometerheffing is ring breed genoeg

De Vlaamse en Brusselse regering willen allebei inzetten op een betere modal shift: minder autoverkeer, meer fietsen en openbaar vervoer. Dat moeten ze nu ook hard maken, want mensen laten niet vanzelf de auto staan. Uit eerdere mobiliteitsdoorrekeningen bleek dat voor het verminderen van de files, het meest heil te verwachten is van rekeningrijden. Een kilometerheffing dus.

“De Brusselse regering heeft al een eerste stap gezet naar rekeningrijden met SmartMove, we moedigen de Vlaamse regering aan om dezelfde weg in te slaan”, aldus Steyn Van Assche (BRAL).

Een slimme kilometerheffing zorgt voor 20% minder autoverkeer op de ring en de aansluitende snelwegen en ook voor minder sluipverkeer op het onderliggende wegennet. Wanneer de Vlaamse regering besluit om een slimme kilometerheffing in te voeren, dan is de huidige Brusselse ring al breed genoeg. Extra rijstroken daarentegen zouden ervoor zorgen dat het autoverkeer blijft groeien en stimuleert mensen niet meer om naar alternatieven voor de auto zoeken.

De invoering van een kilometerheffing is ook nodig om de luchtkwaliteit te verbeteren en onze klimaatdoelstellingen te halen. Vandaag wordt op geen enkele locatie rond de ring de gezondheidsdoelstellingen van de WHO voor fijn stof gehaald. De transportsector is verantwoordelijk voor de grootste stijging van broeikasgassen, terwijl die uitstoot net moet dalen om de klimaatdoelstellingen te halen.

Grondig onderzoek naar milieueffecten

Het inspraakmoment loopt nog tot 23 juli. Dan worden de milieueffecten van de verschillende scenario’s verder onderzocht. Vervolgens wordt een definitieve keuze voor een scenario gemaakt.
Voor de milieu- en natuurverenigingen is het belangrijk dat de effecten van verkeer op milieu en natuur terdege worden onderzocht.

“Hoe zal het teveel aan stikstof - waarvan verkeer een belangrijke bron is - in beschermde natuurgebieden worden aangepakt? Kunnen de ecoducten over de ring robuuster worden? Hoe kunnen de gezondheidsdoelstellingen van de WHO voor fijn stof worden gehaald? Al die vragen moet goed onderzocht worden in het milieu-effectenrapport (MER)”, besluit Erik Grietens (Bond Beter Leefmilieu).

Contactpersoon

Erik Grietens, Bond Beter Leefmilieu, 0474 40 63 94
Steyn Van Assche, BRAL, 0498 13 25 86
Oliver Mechthold, JNM vzw,  0478 40 27 53
Wies Callens, Fietsersbond, 0478 54 64 52
Bernard Govaert, Netwerk Duurzame Mobiliteit, 0484 87 97 73

 

 

De plannen voor de Brusselse ring gaan een nieuwe fase in. Tijdens de lopende inspraakprocedure liggen er in een ‘scopingsnota’ drie alternatieven op tafel. Een ‘light-scenario’, een scenario met extra parallelwegen en een scenario dat een mix is van die twee. Zoals beloofd, geven we onze visie op de drie scenario’s. Reageer ook op het openbaar onderzoek! Alle info om te reageren vind je hier.

In essentie is onze reactie heel eenvoudig: enkel een light-scenario zonder extra rijstroken is aanvaardbaar. De term ‘light scenario’ is lichtjes (pun intended ;) bedrieglijk want ook in dit scenario zijn er varianten waarin er bv aan Laarbeekbos in extra rijstroken wordt voorzien (van 2x3 naar 2x4). 

Door geen extra rijstroken aan te leggen, blijft de groei van het verkeer onder controle, blijft de luchtvervuiling beperkt en de klimaatimpact kleiner. Door de op- en afritten te verbeteren of te beperken, verbetert de verkeersveiligheid en wordt sluipverkeer tegengegaan. De op- en afritten liggen op de Brusselse ring heel dicht bij elkaar, waardoor het verkeer zeer vaak moet in- en uitvoegen. Het beperken van die op- en afritten zou de verkeersveiligheid en de ‘leesbaarheid’ van de ring sterk verhogen.

Als er daarentegen wel extra rijstroken worden aangelegd, zullen die extra autoverkeer aantrekken, waardoor de luchtvervuiling en de klimaatimpact zullen toenemen. Zo dreigt er bijvoorbeeld te veel stikstof neer te komen in beschermde natuurgebieden zoals het Laarbeekbos.

Ambitieuze modal shift vraagt om slimme kilometerheffing

De keuze voor een echt light scenario - een ‘optimalisatie’ van de huidige situatie- impliceert volgens de scopingsnota zelf– 26% autoverkeer. Fietspaden en Brabantnet zullen niet voldoen. Een slimme kilometerheffing zorgt voor 20% minder autoverkeer op de ring en de aansluitende snelwegen en ook voor minder sluipverkeer op het onderliggende wegennet. Kortom die dring zich op. De Brusselse regering zette al een eerste stap naar rekeningrijden met SmartMove, we moedigen de Vlaamse regering aan om dezelfde weg in te slaan.

Varianten met minder rijstroken terug opnemen

In een vorige fase van het planproces werden ook varianten bestudeerd met minder rijstroken. Die worden nu een beetje gemakzuchtig afgevoerd. Nochtans worden enkel in Zaventem de varianten met de kleinste wegbreedte uitgesloten (Scopingsnota v2, p. 182).  Bijvoorbeeld omwille van de negatieve impact die ze zouden hebben op sluipverkeer.

Het analysekader waarbinnen de varianten met minder rijstroken van de hand werden gewezen roept ook vragen op. Het lijkt erop dat men zelf niet gelooft in een ambitieuze modal shift en zich bij voorbaat neerlegt bij een status quo of een toename van het wegverkeer.  Business as usual kortom.  BRAL vzw wenst dan ook dat de varianten opnieuw worden beoordeeld. En dat daarbij rekening gehouden wordt met de meest ambitieuze scenario's en maatregelen van de Brusselse en Vlaamse mobiliteitsplannen én de effecten op verkeer en milieu over langere periodes, in overeenstemming met de levensduur van de infrastructuur.

Het zwarte gat genaamd NEO

Er is een zwart gat in deze nota: alles rond de ontsluiting van NEO/parking C/het voetbalstadion. Hiervoor wordt verwezen naar het gezamenlijke werk van Brussel en Vlaanderen dat nog volop bezig is. We juichen toe dat beide gewesten overleggen. De studies zijn nog volop bezig dus we kunnen niet vooruitlopen op de conclusies. Het verontrust ons ten zeerste dat er bij het bestuderen en uittekenen van de plannen wordt uitgegaan van de komst van NEO 1, zijnde de mall of Europe. Wij vragen dat er een variant wordt bestudeerd zonder winkelcentrum van 92.000 m2 en bijbehorende mobiliteits- en verkeersellende. En natuurlijk dat in een volgende fase deze variant gekozen wordt om te realiseren.

70 km/u

BRAL staat positief tegenover het voorstel at de snelheid naar 70 km/u zou worden gebracht. Dit is een quick-win wat doorstroming betreft.

Fiets en openbaar vervoer centraal

We zijn ook tevreden dat er ingezet wordt op extra fietsverbindingen en drie nieuwe tramlijnen, los van het scenario dat voor de ring zelf gekozen wordt.

Grondig onderzoek naar effecten op milieu en natuur

Het belangrijk dat de effecten van verkeer op milieu en natuur terdege worden onderzocht. Hoe zal het teveel aan stikstof - waarvan verkeer een belangrijke bron is - in beschermde natuurgebieden worden aangepakt? Kunnen de ecoducten over de ring robuuster worden? Hoe kunnen de gezondheidsdoelstellingen van de WHO voor fijnstof worden gehaald? Dit moet goed onderzocht worden in het milieueffectenrapport (MER).

Aanzuigeffect

Nu we het toch over het MER hebben. Er zijn genoeg studies die aantonen dat het toevoegen van wegcapaciteit aan routes met een zware verkeersbelasting gewoon tot meer verkeer en een nieuwe verzadiging leiden. Wat ook weer zijn impact heeft op het onderliggende wegennet. We vragen dat het ‘aanzuigeffect’ expliciet wordt in rekening gebracht in het MER.

Steyn Van Assche

Foto: "Brussels and Antwerp at Night (NASA, International Space Station, 05/04/14)" door NASA's Marshall Space Flight Center (CC BY-NC 2.0)

Build it and they will come. Door autosnelwegen aan te leggen los je geen files op. Integendeel, er zullen net meer auto’s volgen. Het aanzuigeffect is al lang aangetoond en ook de mechanismen erachter zijn duidelijk, maar politici lijken daarvan moeilijker te overtuigen. Het tragische is dat slechts een klein deel van het aanzuigeffect in de officiële studies over wegcapaciteit wordt meegenomen.

In vier artikels leggen we je uit waarom verkeer geen vloeistof is, maar eerder een gas.

Eens je dat allemaal weet, vind je het waarschijnlijk net als ons onzinnig om de capaciteit op de Grote Ring rond Brussel uit te breiden. Reageer daarom ook op het openbare onderzoek!
PS: De beste manier om files op te lossen, is en blijft rekeningrijden (SmartMove).

Deze ervaring heeft de Brusselaars veel geleerd over de waarde van de publieke ruimte en het inrichten van de stad. Het werd duidelijk dat de stad zich moest herpakken. De roep weerklonk om meer groen en open ruimte, minder autoverkeer, een duurzame en rechtvaardige herverdeling van de publieke ruimte. Een stad ook met minder leegstand en meer betaalbare woningen. Een leefbare en aangename stad. En dat voor iedereen, niet alleen voor zij die het kunnen betalen.

Eens de noden en wensen helder zijn, is de volgende vraag: hoe geraken we er? BRAL volgde dat debat uiteraard op de voet. Er verschenen heel wat artikels en rapporten over de ‘post corona stad’, de stad die leert uit de ervaringen van het afgelopen jaar en die zichzelf heruitvindt. Wij kiezen ervoor om geen nieuwe publicatie te schrijven met nieuwe inzichten, maar om de rijkdom aan inzichten te bundelen die we doorheen de jaren verzameld hebben. We presenteren in “Van droom naar daad” een aantal krachtige ideeën voor een leefbare en duurzame stad. Deze publicatie toont hoeveel ideeën er al bestaan en de creativiteit die we als stadsbeweging in Brussel telkens weer ervaren.

Dit boekje bestaat uit vier delen. We luisteren eerst naar hoe onze leden de stad ervaren hebben in het afgelopen jaar, en wat daaruit is gekomen. We vroegen jou en onze achterban ook te dromen over de stad: wat wil je dat er verandert? Daarna staan we stil bij het belang van inspraak en participatie, want een stad kan je niet vormgeven zonder de betrokkenheid van haar burgers. De stad waar BRAL met jou voor strijdt, is ook een compacte en groene stad. Wat we daaronder verstaan, lees je in deel drie. We sluiten af door stil te staan bij de mobiliteit in de stad. Mobiliteit gaat immers om meer dan het regelen van verkeersstromen: een duurzaam mobiliteitsbeleid kan een krachtige hefboom zijn naar meer leefbare wijken in Brussel.

Lees de publicatie op onze website:

I. Inleiding

1) Dromen over de stad 

2) Inspraak & participatie 

3) Leefbare wijken in een compacte en groene stad 

4) Mobiliteit als hefboom voor leefbare wijken 

We hopen dat je hier heel wat inspiratie vindt!

Hoe kan ik de publicatie nog lezen?

  • Je vindt de pdf onderaan of je kan die hier downloaden.
  • Je vindt de publicatie ook op papier in onze bibliotheek op het Zaterdagplein 13, 1000 BXL.
  • Voor wie in de diepte wil duiken, onderaan vind je een lijst met alle publicaties die we voor dit boekje gebruikt hebben.
  • Wil je graag jouw exemplaar op papier ontvangen? Word dan lid van BRAL! Voor 25 euro ondersteun je ons werk voor een jaar – te beginnen op het moment dat we je lidgeld ontvangen. Samen kunnen we ijveren voor een duurzaam, betaalbaar en solidair Brussel! www.bral.brussels/word-lid

We zijn benieuwd naar je mening over deze publicatie. Laat ons horen wat je ervan vindt op info@bral.brussels.

Bibliografie

Inspraak & Participatie

Leefbare wijken in een compacte en groene stad

Mobiliteit als hefboom voor leefbare wijken

Wat voor stad willen we? Het is een vraag die BRAL al bijna 50 jaar bezighoudt, en waar we al heel wat over geschreven hebben. Het is ook een vraag die het laatste jaar weer met volle kracht in het publieke debat is gekomen: een wereldwijde pandemie rolde als een schokgolf over de stad en het publieke leven werd stilgelegd. Die ervaring heeft ons veel geleerd over de waarde van de publieke ruimte en het inrichten van de stad. De stad moest zich herpakken, met meer groen en open ruimte, minder autoverkeer, met een duurzame en rechtvaardige herverdeling van de publieke ruimte. Een stad ook met minder leegstand en meer betaalbare woningen. Een leefbare en aangename stad. En dat voor iedereen, niet alleen voor zij die het kunnen betalen. 

BRAL volgt dat debat uiteraard op de voet. Heel wat artikels en rapporten verschenen in de afgelopen maanden over de ‘post corona stad’, de stad die geleerd heeft uit de ervaringen van het afgelopen jaar en zichzelf heruitvindt. We kiezen ervoor om geen nieuwe publicatie te schrijven met nieuwe inzichten, maar om de ideeën te bundelen we al in huis hadden in onze publicaties. Er bestaat een rijkdom aan ideeën die we doorheen de jaren verzameld hebben. We presenteren een aantal krachtige ideeën voor een leefbare en duurzame stad. Net daarom deze publicatie: het toont hoeveel ideeën er al bestaan en de creativiteit die we als stadsbeweging in Brussel telkens weer ervaren. 

Dit boekje bestaat uit vier delen. We gaan eerst kort eens luisteren hoe onze leden de stad ervaren hebben in het afgelopen jaar, en wat daaruit is gekomen. We laten hen ook even dromen over de stad: wat wil je dat er verandert? Daarna staan we even stil bij het belang van inspraak en participatie, want een stad kan je niet vormgeven zonder de betrokkenheid van haar burgers. De stad waar BRAL en haar leden voor strijden is een compacte en groene stad. Wat we daaronder verstaan, lees je in deel drie. We sluiten af door stil te staan bij de mobiliteit in de stad. Mobiliteit gaat immers om meer dan het regelen van verkeersstromen: een duurzaam mobiliteitsbeleid kan een krachtige hefboom zijn naar meer leefbare wijken in Brussel.

We hopen dat je hier heel wat inspiratie vindt. Achteraan vind je een lijst met alle publicaties die we voor dit boekje gebruikt hebben. Je vindt ze in onze bibliotheek of op onze website, zodat je in de diepte kan duiken als je dat wilt. Wil je graag zelf meer actie ondernemen, sluit je dan zeker aan bij onze stadsbeweging. Samen kunnen we blijven ijveren voor een duurzaam Brussel.

Tom Lootens, voorzitter

Lees de publicatie op onze website:

1) Dromen over de stad 

2) Inspraak & participatie 

3) Leefbare wijken in een compacte en groene stad 

4) Mobiliteit als hefboom voor leefbare wijken 

In de lente van 2020 gebeurde er iets curieus. Tijdens de gezondheidscrisis, veroorzaakt door het COVID-19 virus, en ondanks de vele moeilijkheden, beleefden heel wat Brusselaars hun stad op een andere manier. De stad vertraagde en mensen kregen de tijd en de ruimte om na te denken over welke stad en welke leefwereld ze wilden. BRAL greep dit moment aan om haar netwerk te bevragen: wat ervaarden onze leden en achterban tijdens de gezondheidscrisis als positief? Wat wilden zij behouden? We vroegen hen ook om even na te denken welke ingrepen of initiatieven nuttig zouden zijn.

Stilte. Dit is ons het meest bijgebleven tijdens de confinement. Mensen ervaarden de verminderde geluidsoverlast (auto- en luchtverkeer, versterkt geluid, enz.) als het belangrijkste positieve punt. Niet ver daarna stipten ze ook de vermindering van het autoverkeer aan, zeer gewaardeerd omdat fietsers en voetgangers meer ruimte kregen en de verkeersveiligheid verhoogde. Ook de betere luchtkwaliteit bleef niet onopgemerkt!

De natuur won ook haar rechten en belang terug, evenals de solidariteit tussen buren en familieleden. Voor velen leek de stad in het algemeen rustiger, het levenstempo minder hectisch. Het essentiële trad weer op de voorgrond, in een stad waar het ruimtegevoel groter was. Telewerk werd, ondanks het moeilijke begin, eindelijk gezien als een kans.

Om deze positieve punten te behouden, stelden de mensen die we bevraagd hebben verschillende maatregelen en persoonlijke initiatieven voor.

In de eerste plaats op het vlak van mobiliteit: er is meer ruimte nodig voor de actieve modi, zodat de Brusselaars zich vaker te voet of met de fiets kunnen blijven verplaatsen, en in alle veiligheid. Dit omvat het beperken (of zelfs verbieden op sommige plaatsen) van het autoverkeer, maar ook het promoten van milieuvriendelijke transportmiddelen. Het minst vervuilende traject is nog steeds het traject dat je niet maakt: telewerken betekent minder files en minder vervuiling en moet daarom vaker en makkelijker gebeuren.

Om de verkeersveiligheid te verbeteren halen onze leden de omslag naar ‘Stad 30’ aan: 30 km/u over heel de stad (en hier en daar 20 km/u). Ook een kilometerheffing kan op veel bijval rekenen om de druk van auto's in de stad te verminderen.

Het luchtverkeer moet afnemen, vooral 's nachts, terwijl het openbaar vervoersaanbod moet toenemen. Bedrijfsauto's zouden volgens hen volledig moeten verdwijnen.

Daarnaast dromen de Brusselaars van meer ruimte voor biodiversiteit in de stad, en naar meer kwalitatieve openbare ruimte, parken en groen. De lokale handel moet een prioriteit worden dankzij de steun van zowel de overheid als de consument. Er zou ook minder reclame moeten zijn in de openbare ruimte.

De meest voorkomende voorstellen van onze leden:

  • 30 km/u-stad (en hier en daar zelfs 20 km/u)
  • Het autoverkeer beperken of zelfs verbieden
  • Vervuilende auto’s belasten om de luchtverontreiniging in de stad te verminderen
  • Het vliegverkeer verminderen, zeker ’s nachts
  • Ecologische vervoermiddelen promoten
  • Meer ruimte geven aan voetgangers en fietsers
  • Het aanbod van het openbaar vervoer uitbreiden
  • Meer wild groen in de stad met grote biodiversiteit creëren
  • Meer groene publieke ruimte, zoals parken, aanbrengen
  • Telewerk promoten en makkelijker maken
  • Lokale handel prioriteit geven dankzij steun van de overheid en de consumenten
  • Minder reclame toelaten in de publieke ruimte

Het zal niet verbazen dat deze voorstellen zeker terug te vinden zijn in de volgende delen van dit boekje!

Lees de publicatie op onze website:

I. INLEIDING

1) Dromen over de stad 

2) Inspraak & participatie 

3) Leefbare wijken in een compacte en groene stad 

4) Mobiliteit als hefboom voor leefbare wijken 

Burgers maken de stad. Dit even eenvoudige als radicale principe loopt als een rode draad doorheen onze visie op Brussel. In Brussel zijn iedere dag vele burgers, actiegroepen en buurtcomités in de weer voor een leefbare stad. Burgers voeren actie, schrijven antwoorden op openbare onderzoeken, zetten nieuwe initiatieven op, organiseren buurtfeesten, richten leef- en schoolstraten in, zetten druk op de overheid, … Kortom, burgers verenigen zich op vele manieren om hun stem te laten horen en bij te dragen aan hun stad. Een stad leeft van die dynamiek, het is de essentie van een stedelijke democratie. Die enorme rijkdom aan ideeën en acties voeden het publieke debat over de stad, en ze zouden veel meer dan nu het geval is ook het publieke bestuur van een stad moeten voeden. Brussel is dan ook een rijke stad, waarmee we bedoelen: rijk aan bewonersinitiatief!

BRAL wil de besluitvormingsprocessen opengooien voor burgers. We willen de mythe van de zogenaamd rationele, technische keuzes doorprikken. TINA, ‘there is no alternative’, is een rookgordijn. Het ontneemt ons al te vaak het zicht op het pallet aan mogelijke oplossingen voor een probleem. Regeringen, schepencolleges, professionele experten en machthebbers uit het bedrijfsleven willen ons graag laten geloven dat hun oplossing de enige rationele is, alsof er een soort natuurwet speelt. Maar eigenlijk gaat er een heel politiek proces vooraf aan hun keuze. Daarom verkiezen wij TAMARA: “there are many alternatives ready and available”. Andere machtsverhoudingen brengen andere keuzes met zich mee. Een gezonde democratie maakt die politieke (besluitvormings)processen zichtbaar en geeft zoveel mogelijk mensen de kans om eraan deel te nemen. Altijd. Bij het bestuderen van problemen, het maken van plannen, bij het uitvoeren.

Dergelijke participatieve democratie veronderstelt natuurlijk wel een andere rol van de overheid. Een overheid die betrokkenheid stimuleert en niet altijd zelf het stuur vasthoudt. Een overheid die ruimte laat én geeft. Een overheid die voldoende openheid aan de dag legt voor ideeën die uit de basis opborrelen, zonder in populisme te vervallen. Dat betekent niet dat we de overheid willen uitkleden, als een keizer zonder kleren, een administratieve machine zonder visie. Integendeel, we zien hier een toekomst voor een stedelijke overheid die een duurzame visie naar voren durft brengen in een open overleg met haar burgers. Wat telt, zijn de goede ideeën in het centrum van het debat en met de blik op de lange termijn gericht. 

Stimuleer én investeer in initiatief van onderuit

Zoals de overheid zich faciliterend opstelt t.a.v. ondernemerschap op de vrije markt, vanuit de overtuiging dat deze ondernemers welvaart creëren op een manier waarop zij het zelf niet kan, zo kan hij ook de ondernemende geest en de creativiteit van het middenveld en de burgercollectieven heel goed gebruiken om wijken te vernieuwen. Via de initiatieven van onderuit kunnen creatieve ideeën en politiek draagvlak naar boven komen die het planningsproces voeden, het mee helpen evolueren. 

De overheid moet niet bang zijn voor de politiserende rol die voortvloeit uit het mobiliseren van burgers, maar er net een verstandhouding mee zoeken. Deze groepen leveren een constructieve bijdrage aan beleidsprocessen. Ze stellen tegenstellingen scherp, activeren burgers en verzamelen zo inzichten die tot betere beleidsmaatregelen leiden.

Een stad moet daarbij durven experimenteren. In projecten rond de openbare ruimte kan het vaak zinvol zijn om tijdelijke ingrepen te stimuleren en die het statuut van test te geven terwijl het planningsproces nog loopt. Zo kan men meteen in praktijk beleven wat de impact van een idee is nog voor het plan een definitieve vorm krijgt. Bij de evaluatie van de test, inclusief de keuze van de evaluatiecriteria vooraf, is een brede participatie ook weer zinvol. 

Niet alles moet ook gepland worden. In een stad moeten we ook dingen durven laten gebeuren. Daarmee zeggen we eigenlijk: plan het niet-plannen! Als stadsbestuur moet je niet altijd over alles controle willen hebben. Een stedelijke overheid kan net een grote rol spelen in het mee organiseren van het stedelijke publieke debat en het ondersteunen van burgerinitiatief. 

Sterkere en beter geïntegreerde administraties

Sterke inspraak vereist sterke administraties: diensten, departementen en agentschappen met voldoende personeel, die gesteund worden om met de complexiteit van burgerparticipatie om te gaan. Een stad die investeert in duurzaamheid en participatie, moet dat ook vertalen in investeringen in ambtenaren om die visie mee tot stand te brengen.

Op het vlak van projectoproepen hebben Brusselse overheden gelukkig al getoond dat ze de meerwaarde van bewonersactie willen aanspreken. We zien wel dat veel administraties elk hun eigen projectoproep hebben om bottom-up initiatieven te ondersteunen. Eigenlijk is er een echte wildgroei aan oproepen tot stand gekomen waarin een kat haar jongen niet meer vindt. Een dagtaak voor actieve bewoners om daar efficiënt mee om te springen en hun idee bij de juiste oproep in te dienen. Meer samenwerking tussen administraties rond al die projectoproepen lijkt ons dus noodzakelijk.

Een andere vaststelling is dat deze projectoproepen vaak weinig linken hebben met bestaande plannen. Ze bieden een kleine speeltuin waarbinnen mensen tamelijk vrij hun gang mogen gaan maar er worden zelden lessen uit getrokken voor de grotere overheidsprojecten die er naast opereren. Dat fenomeen zie je niet alleen in het beleid rond de openbare ruimte maar komt ook terug in participatieve budgetten, wijkcontracten of de omgang met tijdelijk gebruik van gebouwen. Een mismatch tussen leefwereld en beleidskokers is die projectkaders niet vreemd. Samenwerken met het professionele middenveld maakt het mogelijk om ook hier geïntegreerd te werken met het oog op de bredere doelstellingen.  

Stedelijke commons

Brussel kent net als vele andere steden heel wat ‘commons’: burgercollectieven die op een participatieve en democratische wijze een bepaald publiek goed willen opzetten of beheren. Ze creëren een autonome ruimte in de stad die niet in de greep is van overheden of van de winstgedreven markt. Commonsinitiatieven streven naar zelfbeheer door burgers, soms in samenwerking met overheden, soms zonder. Stedelijke overheden beginnen stilaan te beseffen dat dit soort stedelijke commons een nieuwe impuls in de stad brengen.

Denk bij stedelijke commons bijvoorbeeld aan de Community Land Trust in Brussel die op gedeelde gemeenschapsgronden betaalbare woningen willen realiseren en daarbij bewoners en organisaties nauw betrekken in het beheer van de organisatie. Stedelijke commons kunnen dan ook een innovatieve rol spelen in de stedelijke ontwikkeling en de ruimtelijke planning van de stad. Brusselse overheden werken daarom best aan een beleidskader om deze initiatieven te erkennen en de nodige ruimte te geven. Een stedelijk expertisecentrum kan hierbij een nuttig instrument zijn: zo kan een stad inzicht krijgen in hoe commons werken, welke er in de stad actief zijn, en hoe commons kunnen bijdragen aan een duurzame en leefbare stad. 

Burgerwetenschap als co-creatie

Citizen science betrekt burgers in het publieke debat: je meet immers zelf, je genereert data, maar je leert ook begrijpen hoe de vork aan de steel zit. Het wakkert je nieuwsgierigheid aan. Je begrijpt de implicaties voor je eigen leven, maar je wordt ook ambassadeur van de kennis, en gaat je buren, vrienden, familie sensibiliseren: “Moet je weten?” Citizen science roept tegelijk heel wat vragen op over de politieke besluitvormingsprocessen en de macht van de wetenschap. Kunnen we de ijzeren coalitie tussen wetenschap en beleid doorbreken? Krijgen burgers een rol in het bestellen en vertellen van kennis? Erkent het beleid die rol of vecht ze die aan? Is de wetenschap bereid om haar kennis vrij te geven en haar agenda mee te laten bepalen door burgers? Verrijkt dit het democratisch debat en helpt het burgers om te wegen op het beleid? 

Citizen science heeft de potentie een echt co-creatieproces te zijn, een uitwisseling tussen burgers, wetenschappers, administraties en politici die samen collectief en goed geïnformeerd publiek beleid maken. BRAL de mobiliserende kracht van citizen science aangetoond rond het thema luchtkwaliteit. Door zelf luchtkwaliteit te meten, krijgen de deelnemers inzicht in de problematiek van luchtkwaliteit. Ze begrijpen hun eigen resultaten, en kunnen die van anderen situeren. Ze willen deze verworven kennis uitdragen; hun familie, vrienden, mede-burgers informeren. Hier ontstaat burgerschap. Het toont hoe citizen science de basis kan leggen voor een collectieve en duurzame governance van belangrijke stedelijke milieu-problemen.

Citizen science lijkt controversieel voor de ene, voor de andere een kans tot samenwerking. Het nut om kennis op te bouwen op basis van observaties hangt af van vele factoren: van de politieke context, van de noden van de overheidsdiensten, van de hoogdringendheid,... Dankzij burgers worden de observaties op het terrein vaak beter verspreid en dus ook kwalitatiever. Vaak pas aan het einde van een pilootproject, met onverwacht rijke resultaten waaruit je veel lessen kan trekken, beseft de staat dat collectieve kennisproductie echt nuttig kan zijn voor de stad.

Governance van ruimtelijke planning

Strategische én participatieve planning

Stadsplanning mag niet beperkt worden tot een technisch verhaal. Het gaat bij stadsplanning immers om het vormgeven van de stad, en wat BRAL betreft gebeurt dat niet enkel door de Brusselse overheden maar worden Brusselaars daar actief betrokken. Hier is een omslag nodig van ‘government’ naar ‘governance’, van eenzijdige overheidsplanning naar een geïntegreerd en participatief planningsproces. Dat komt niet enkel het democratische karakter van onze stad ten goede. Ook de kwaliteit van onze stadsplanning gaat er zo op vooruit.

De manier waarop de overheid vormgeeft aan de stad heeft ze de afgelopen jaren grondig aangepast. Het meest in het oog springend was de intrede van het Richtplan van Aanleg (RPA). Plan d’Aménagement Directeur (PAD) in het Frans. Wij gebruiken graag die laatste afkorting, PAD, omdat die beter bekt. De PAD moest de nieuwe ‘powertool’ worden om de grote strategische zones (de Europawijk! Weststation! Josaphat en tutti quanti)  te ontwikkelen. De motor sputtert echter. Of: ze ging te snel in productie. De PAD’s leken als bulldozers over de stad te denderen, ten koste van een open debat over de vele uitdagingen die deze planningsinstrumenten kunnen aanpakken. Daarom wilt BRAL dat het Brussels Gewest werk maakt van een meer betrokkenheid. Voor de PAD’s betekent dit in het bijzonder: 

  • Niet alle zones in één keer ontwikkelen, maar op basis van een duidelijke visie prioriteiten stellen. 
  • 6 maanden besteden aan participatie en visievorming
  • Daarna een openbaar onderzoek over de visie en input over de over de effecten die verder moeten bestudeerd worden en de alternatieven. 
  • Het bureau dat de visie ontwikkelt en het bureau dat de effecten bestudeert, werken samen het document af.
  • Heel belangrijk: neem de tijd voor een deftige publieke voorstelling van het geleverde werk en het bijhorende regelgevende luik. 
  • Stel dan het eigenlijk openbare onderzoek in van de volledige PAD.

De richtlijn achter deze plannen is duidelijk en moet wat ons betreft de rode draad vormen voor de ruimtelijke planning in het algemeen: neem de tijd aan het begin van het planningsproces om burgers te betrekken, visie te ontwikkelen en inspraak te verzamelen. 

Geïntegreerde planning

Een stad plannen vraagt heel wat overleg, ook tussen de vele overheden die erbij betrokken zijn  (denk aan Perspective, Urban, de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting (MSI), Brussel Mobiliteit, Leefmilieu Brussel, MIVB ...). Duizenden woningen, collectieve voorzieningen en werkplekken plannen, de omslag naar duurzame mobiliteit maken, zonder duidelijke visie of afstemming … dan vraag je om problemen. Een doorgedreven overleg tussen administraties en kabinetten is dus geboden. Transversale projectteams kunnen een oplossing bieden, als ze een duidelijk mandaat krijgen. 

BRAL werd in haar geschiedenis vaak geconfronteerd met het moeizame verloop of de stilstand van verschillende projecten. Concurrentie tussen administraties, gewest, gemeenten, gemeenschappen en andere gewesten waren daar niet vreemd aan. Maar dossiers reden zich ook domweg vast in hun eigen complexiteit. Ruimtelijke planning en stedenbouw zijn nu eenmaal volop in beweging. We verwachten dat de overheid zich openstelt voor samenwerking met burgerbewegingen. Maar veel overheidsdiensten vinden het al erg moeilijk om samen te werken met andere administraties, laat staan met die vreemde eenden van bewonerscollectieven. Zolang de publiek-publieke samenwerking niet beter verloopt, is het voor burgers nog altijd een waagstuk om mee te spelen met hun overheden. De kans is te groot dat het spel halfweg wordt afgebroken. Om burgers beter te betrekken bij de planning van de stad hebben we dan ook een beter geïntegreerd publiek bestuur nodig.

Lees de rest van de publicatie op onze website:

I. INLEIDING

1) Dromen over de stad 

2) Inspraak & participatie 

3) Leefbare wijken in een compacte en groene stad 

4) Mobiliteit als hefboom voor leefbare wijken 

Een ecologisch duurzame stad is een compacte stad, waar je dicht bij elkaar woont rond openbaar vervoer, wandel- en fietswegen. Een stad met leefbare wijken. Winkels en groene ruimte zijn ook eenvoudig bereikbaar en vlakbij. De stad gaat slim om met haar grond: ze breidt niet uit als een olievlek en waardeert de open ruimte die haar omringt. BRAL werkt al jaren aan het verwezenlijken van haar visie van een compacte en groene stad. In Brussel is er nog heel wat onbenut potentieel in de vorm van heel veel leegstand. We moeten ook beter gaan verdichten, met aandacht voor vergroening, klimaatadaptatie maar zeker ook betaalbaarheid. Er is nood aan een duurzame en rechtvaardige herverdeling van de publieke ruimte in Brussel.

Vergroenen

De toegang tot kwalitatieve groene ruimten is in Brussel ongelijk verdeeld, zeker in het dichtbebouwde centrum van de stad in vergelijking met de buitenste gebieden. Daar zijn we in Brussel dankzij corona allemaal aan herinnerd. Vergroening hoort een van de speerpunten te zijn van elk stadsvernieuwingsproject, zeker in dichtbevolkte stadsbuurten. Groen is idealiter geïntegreerd in het hele stadsweefsel. Dat betekent dus ook dat kwalitatieve groene ruimten dichtbij zijn voor elke Brusselaar. 

Het belang van contact met de natuur voor het welzijn van de mens, is immens. Groene infrastructuur draagt bij tot mentale en fysieke gezondheid en tot socio-economische voordelen voor de buurt. Een betere levenskwaliteit zorgt er ook voor dat mensen in de stad blijven wonen.

Brussel kan pas écht compact zijn als haar wijken leefbaar zijn. In leefbare wijken is de openbare ruimte kwalitatief hoogstaand, is er plaats voor spel, ontmoeting en groen. Gelukkig is er daar ook plaats voor. Denk maar aan het gedeelte van de openbare ruimte dat voorbehouden is voor auto’s. Deze baanvakken en parkeerplaatsen zijn in feite de laatste grondreserves in het centrum van de stad en het is belangrijk ze veel polyvalenter te gebruiken, dus ook voor stedelijk groen. Ook buiten de publieke ruimte is er plaats om extra te vergroenen, bv in (collectieve) binnengebieden, op daken en (in mindere mate) aan gevels. 

Het is belangrijk dat onze straten uitgroeien tot echt groene linten door de stad. Het Gewest moet inzetten op actief ontharden van de publieke ruimte. Eerst door het in kaart brengen van de plekken die onnodig verhard zijn, dan door die plekken aan te pakken. Een ambitieuze onthardingsvisie laat toe om meer groene publieke ruimte te creëren. 

Een meer sturende reglementering kan helpen om die principes vorm te geven. Waarom niet experimenteren met regels om de groene verbindingen tussen parken zelf ook verplicht meer te vergroenen, of om de omgeving rond scholen verplicht groener in te vullen. Dan kunnen we binnen 15 jaar door de stad wandelen via een netwerk van 'parkstraten', een nieuw statuut van openbare ruimte. En gaan onze kinderen naar school in hun 'groene schoolomgeving' of 'groenzone school'. Zou dat niet schitterend zijn?

Verdichten

Een compacte stad betekent ook dat we Brussel kwalitatief moeten verdichten. Een gezonde densiteit maakt het mogelijk om in de wijken van Brussel een gevarieerde leefomgeving te voorzien, met kwalitatieve voorzieningen, zoals scholen, winkels, bakkers, ruimte om te sporten en te spelen, bereikbaar openbaar vervoer, … Het wordt allemaal pas rendabel als ze voldoende mensen kunnen bedienen. 

Daartoe moeten voorzieningen lokaal zijn, zodat alles zonder auto bereikbaar is. Tegelijk maakt een goed voorzieningenniveau natuurlijk ook deel uit van de leefbaarheid. Omdat de wijk dichtbebouwd is, kan je te voet of per fiets naar de bakker, slager, supermarkt of school. En het openbaar vervoer is nooit veraf. Hoogwaardig openbaar vervoer moet de wijken in Brussel met elkaar verbinden, en vanuit elke wijk snel en vlot bereikbaar én toegankelijk zijn: met een hoge frequentie en een goede doorstroming, en zoveel mogelijk trams of bussen in eigen bedding. Minder autoherrie dus, én een gezondere lucht. 

Een belangrijke voorwaarde voor de kleine zelfstandige is dat er genoeg volk woont om zijn waren te kopen, het draagvlak moet voldoende groot zijn. Daarom is er een minimumdichtheid vereist. Stedenbouwkundigen hanteren 2000 tot 5000 inwoners binnen een straal van 200 tot 600 meter als richtlijn voor een buurtwinkel. Als er veel voorbijgangers zijn in de wijk omwille van een doorgangsweg, school of bedrijf, dan zijn ook zij potentiële klanten voor de winkels.

Het is een vergissing om de plaatselijke middenstand te laten concurreren met perifere winkelcentra met parkeerplaatsen als verkoopargument. Lokale handel moet ondersteund worden, dat kan door een ambitieus grondbeleid dat de prijzen van commerciële oppervlaktes betaalbaar houdt.

Verdichten betekent niet betonneren, integendeel. Een hogere verdichting moet het mogelijk maken om groenblauwe ruimtes voor mens, dier en plant te voorzien. Een van de sleutels voor een goede densiteit is variatie. Een leefbare stad is immers een evenwichtsoefening: een groot aantal bewoners combineren met behoud van openbare ruimte en biodiversiteit. Door te spelen met volumes en in de hoogte te gaan, kan je genoeg densiteit creëren om ruimte vrij te houden voor parken, buurtgroen en water.

Biodiversiteit en klimaatrobuustheid

We riskeren vandaag miljoenen diersoorten te verliezen. Het globale verlies aan biodiversiteit heeft een impact op ieder van ons en overtuigt ons om in actie te schieten. In Brussel moeten we dan ook de bestaande natuur beschermen en verbinden in een ecologisch netwerk, als groenblauwe vingers doorheen de stad, ook in het centrum. Als de natuur in Brussel rijker wordt, dan heeft dat ook een positief effect op de biodiversiteit erbuiten.

We kunnen ons in de stad verwachten aan wateroverlast, hitte en droogte door de klimaatopwarming. Het is mogelijk om ons hierop te voorzien als we nu van start gaan. Te beginnen met terreinen die nu water doorlaten zo te laten en zelfs zo veel mogelijk terreinen te ontharden die nu geen water doorlaten. Water heeft plaats en volle grond nodig om rustig te kunnen infiltreren in de bodem. Als we het aantal waterpartijen doen toenemen, dan kan het terrein meer water opslaan bij overvloedige neerslag.  Als de grond minder verhard is, is er ook minder hittestress. Dit vergroot de veerkracht tegen droogte en zorgt voor verkoeling. Deze verkoeling kunnen we via een groenblauw netwerk doortrekken richting centrum. 

Dieren moeten zich eveneens aanpassen aan een veranderend klimaat. De klimaatverandering zorgt voor een migratie van zuidelijke soorten naar het noorden. Niet enkel landbouwgebieden belemmeren deze migratie, ook de stedelijke omgeving. De Brusselse groene ruimten bewaren om deze migratie te bevorderen is een deel van de oplossing.

Een betaalbare stad om in te wonen

Voor veel Brusselaars zijn de huur- en koopprijzen in Brussel te hoog. Brussel kent veel rijkdom, maar helaas ook veel armoede. Ook in Brussel is er nog veel werk te doen om het recht op een kwaliteitsvolle huisvesting voor iedereen te waarborgen. Het aandeel sociale huisvesting moet daarom drastisch omhoog. Voor publieke gronden willen we dat 50% van de woningen die zullen gebouwd worden sociale woningen zijn. Daarnaast zijn er ook privéterreinen. We willen hier dat de bouwheer minstens 15% sociale woningen realiseert in privéprojecten met meer dan 1000 m² woningen en minstens 25% voor privéprojecten van meer dan 10.000 m² woningen. Zulke normen zijn belangrijk omdat ze zowel ontwikkelaars als overheden dwingen om concrete stappen te zetten en dus hun verantwoordelijkheid op te nemen. De middelen van de stedenbouwkundige lasten moeten dan ook naar sociale huisvesting gaan. 

Een deel van de middelen om die omslag naar meer en betere sociale huisvesting te bekostigen moet komen uit de stedenbouwkundige lasten, maar Brussel zou ook dringend werk moeten maken van een planbatenheffing. Dit is een belasting op de meerwaarde die een perceel krijgt door een bestemmingswijziging. Dat is bijvoorbeeld het geval bij bestemmingswijzigingen waarbij onbebouwbare gronden herbestemd worden tot woonzone of wanneer er een woontoren mag gebouwd worden in een kantoorzone. Als men om een goede reden een privé-ontwikkelaar plots toelaat extra geld te verdienen, moet men klaar staan met een systeem om een (ferm) deel van die extra winst af te romen. Dat is dus au fond iets anders dan de stedenbouwkundige lasten. Dat laatste is een tussenkomst van de privé projectontwikkelaar in de investeringen die de overheid moet doen doordat hij een vastgoedproject van een bepaalde omvang bouwt. 

Leegstand is verwaarloosd potentieel

Brussel kent meer dan 6 miljoen vierkante meter leegstand, een enorme verwaarlozing van potentieel. BRAL heeft samen met heel wat organisaties die leegstand tot de “20ste gemeente van Brussel” gedoopt: Leegbeek. “Kantoorcomplexen, herenhuizen, appartementsgebouwen, voormalige industrieën: geen enkel type gebouw wordt gespaard door leegstand in Brussel. Het is deze diversiteit die Leegbeek tot een gemeente met duizend facetten en mogelijkheden maakt.”

Die leegstand moet aangewend worden om heel wat stedelijke noden aan te pakken, zoals huisvesting of creatieve reconversie voor productie in de stad. 

Ook door tijdelijk gebruik te stimuleren kunnen burgers, organisaties, en collectieven dit verloren potentieel herwaarderen, bijvoorbeeld voor sociaal-culturele projecten. We moeten erover waken dat tijdelijk gebruik een sociale functie blijft behouden. Een nauwe samenwerking tussen administraties, geprofessionaliseerde terreinwerkers en burgers kan het potentieel van tijdelijk gebruik in stadsplanning volledig tot zijn recht te laten komen. 

Productie in de stad

Productie hoort bij de stad. Een economie in korte keten past ook in een transitie naar duurzame ontwikkeling. We willen productie dan ook aanmoedigen als een integraal deel van het stedelijke weefsel, waarbij we erover waken dat de plaats die voorzien is voor productieactiviteiten ook naar echte productieactiviteiten gaat. Daarom moet de wetgeving rond de Ondernemingsgebieden in Stedelijke Omgeving (OGSO)  veranderen. Nu laat ze toe dat je in deze zones ook ‘niet-materiële’ goederen mag maken. Gebakken lucht dus. Ze bevat ook de verplichting woningen te realiseren boven de productieactiviteiten. Wat niet altijd realistisch is. Het wonen zou zich in deze gebieden moeten aanpassen aan het maken. En dat betekent dat het dogma van wonen boven productieactiviteiten moet opgeheven worden. Er zijn andere, creatieve architecturale en stedenbouwkundige oplossingen om deze vermenging te realiseren. 

Stadslandbouw

Daken, publieke ruimte, speelplaatsen, ... allemaal mogelijke plekken om meer groen te brengen in de hoofdstad. Maar er is zoveel meer mogelijk. Door dit groen eetbaar te maken, zetten we in op stedelijke voedselproductie, waar zowel de cafetaria’s van de scholen als buurtbewoners van kunnen profiteren. Door de buurt te betrekken en de scholen te verbinden, stimuleren we solidariteit en samenlevingsopbouw. Door dit groen met elkaar te verbinden, herwinnen we ook de publieke ruimte en verminderen we hitte-eilanden.

Hergebruiken & herstellen

Een duurzame stad kent ook integrale buurtcentra op het vlak van afval en consumptie, een soort centra voor duurzame consumptie. De opdracht van de centra kunnen we uitbreiden door er een plek van te maken waar mensen informatie krijgen over alle aspecten van de levenscyclus van onze consumptieartikelen. De centra werken ook mee aan acties om mensen in hun werkingsgebied te sensibiliseren Dat verwezenlijken ze via een samenwerking met alle actoren uit de buurt die betrokken zijn bij het afvalthema.

Lees de rest van de publicatie op onze website:

I. INLEIDING

1) Dromen over de stad 

2) Inspraak & participatie 

3) Leefbare wijken in een compacte en groene stad 

4) Mobiliteit als hefboom voor leefbare wijken 

Duurzame mobiliteit speelt een belangrijke rol in de stad, het gaat immers om meer dan het regelen van verkeersstromen. Mobiliteit kan een krachtige hefboom zijn naar meer leefbare wijken in Brussel. Uiteraard gaan mobiliteit en mobiliteitsbeleid over verplaatsingen: over hoe je van je woning naar je werk of school gaat, hoe je je verplaatst om te gaan sporten, om op café te gaan of om je vrienden te bezoeken. Maar mobiliteit gaat ook over de ruimte in de stad waarin je elkaar ontmoet: op een druk kruispunt, langs een drukke autobaan, of op een levendig pleintje met plaats om te zitten, te wandelen, te sporten of te spelen. Een duurzaam mobiliteitsbeleid is dan ook onlosmakelijk verbonden aan een grondige herverdeling van de publieke ruimte in Brussel.

Verkeersstromen

In wijken waar veel mensen wonen hoort geen doorgaand verkeer thuis: deze auto’s nemen overmatig veel beslag op de ruimte van de bewoners. Een leefbare wijk heeft daarom wel haar bestemmingsverkeer, maar met de auto doorsteken is er niet mogelijk.

Door het verkeer te regelen volgens het STOP-principe kunnen mensen die in de wijken wonen een rustigere en aangenamere omgeving krijgen. Op de eerste plaats komt de Stapper (voetganger), dan de Trapper (fietser), dan het Openbaar vervoer en op de laatste plaats komt het Privévervoer (auto). Dit STOP-principe is onontbeerlijk voor het stellen van prioriteiten tussen beleidsmaatregelen, én om in geval van heraanleg van weginfrastructuur keuzes te maken om potentiële inrichtingsconflicten te voorkomen.

De Brusselse regering heeft al stappen gezet. Het gewestelijke mobiliteitsplan ‘Good Move’ voorziet zgn. ‘mazen’: dit zijn zones in de stad waarbinnen enkel lokaal verkeer mogelijk is, het doorgaand verkeer wordt afgeleid naar de assen tussen de mazen. 

Pas als de mazen die het verkeer naar de hoofdassen leiden groot genoeg zijn, zullen er echt minder auto’s rijden door de wijken. Dat leren we van voorbeelden uit binnen- en buitenland. Dankzij ‘knips’ en enkelrichting kan je doorgaand verkeer door de mazen vermijden. Je creëert zo nieuwe ruimte voor zowel voetgangers en fietsers als recreatie en ontspanning, in het kort: leefruimte.

Kalme zones

BRAL wil dat het Gewest de sterke aanbevelingen volgt van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) rond geluid in de stad, door hun geluidsplan ‘Quiet.Brussels’ af te stemmen op het mobiliteitsplan ‘Good Move’. Zo kan Brussel ook ‘kalme zones’ creëren. In kalme zones mag het geluidsniveau niet boven de 55 dB(A) zijn. Dat kan een zelfversterkend beleid op gang brengen dat de geluidsoverlast, maar ook de luchtkwaliteit, de verkeersveiligheid, en de beleving van de publieke ruimte ten goede komt.

Het Gewest moet voor BRAL via haar actieplan Quiet.brussels effectief ingrijpen op de emissiebronnen van geluid – ongeacht of die permanent of mobiel zijn om de aantrekkelijkheid van de stad te vergroten. Door extra in te zetten op het vergroten en extra beschermen van kalme zones zorgt het plan ook voor rustpunten in de stad. Een kalme zone hoeft niet altijd een park te zijn. Binnentuinen of binnenkoertjes kunnen ook plekken van rust voorstellen. Deze kalme zones moeten voor iedereen te voet bereikbaar zijn, ze moeten de mogelijkheid bieden om te ontsnappen aan de hectische stad.

Meer plaats en veiligheid voor actieve mobiliteit

De heraanleg van de publieke ruimte geeft voorrang aan voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer. Er zijn meer woonerven, brede trottoirs, voetgangerszones, verhoogde frequenties en eigen beddingen voor het openbaar vervoer en fietsvriendelijke infrastructuur. 

Het gewest maakt prioritair werk van nieuwe infrastructuur voor openbaar vervoer die een snelle capaciteitsverhoging en verhoogde bereikbaarheid toelaat.

De Regering maakt qua fietsbeleid prioritair werk van de heraanleg van moeilijke kruispunten (Meiser, Sainctelette, Kuregembrug, Montgomery…) om zo de continuïteit van veilige fietsverbindingen te garanderen. Deze aanpak komt ook de verkeersveiligheid voor andere modi ten goede.

Geef bewoners tools om in te grijpen

Er zijn al heel wat instrumenten voorhanden om de verkeerssituatie in en rond de straten in Brussel samen met bewoners in te richten. Er kan meer werk gemaakt worden om speelstraten in te richten. Een speelstraat is meer dan een straat waar kinderen tijdens bepaalde periodes buiten kunnen spelen. Het is gaat ook om het opeisen van de straat: de straat is van de bewoners, en op sommige momenten alléén van hen. Een speelstraat biedt extra ruimte voor kinderen en volwassenen om te spelen of elkaar te ontmoeten. Het beantwoordt aan een behoefte in de stad, zeker op de plaatsen waar er weinig groene ruimten zijn. Ouders, omwonenden en scholen kunnen ook aangemoedigd worden om veilige en rustige schoolstraten in te richten. Een schoolstraat kan de verkeersveiligheid en de luchtkwaliteit aan de schoolpoort verbeteren. Het kan ook zorgen voor een gezellig begin en einde van de schooldag. Een schoolstraat is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer op het moment dat de klassen beginnen en eindigen. Dit kan op een cocreatieve manier om zoveel mogelijk mensen van het begin af aan bij het project te betrekken en het sociale weefsel rond de school te versterken.

5-minutenregel: openbaar vervoer altijd en overal

Opdat het openbaar vervoer een geloofwaardig alternatief voor de auto zou zijn, moet Brussel een fijnmazig netwerk hebben, met hoge frequenties en een vlotte doorstroming. Investeringen in het openbaar vervoer moeten dus prioritair gaan naar hogere frequenties op het bestaande bus-, tram en metronet, maatregelen die de doorstroming bevorderen (eigen beddingen, verkeerslichtenbeïnvloeding) en kwaliteit van het rollend materiaal. Het Gewestelijk ExpressNet (GEN) moet hier het MIVB-netwerk aanvullen.

Brussel moet de klok rond investeren in hoogwaardig, stedelijk openbaar vervoer. We hanteren hiervoor de 5-minutenregel. Iedereen moet op een wandelafstand van maximum 5 minuten een openbaar vervoerlijn vinden. Aan de halte tolereren we een wachttijd van maximum vijf minuten. En één eventuele overstap is toelaatbaar, maar ook hier met een wachttijd van maximum 5 minuten. Dus niet enkel aantrekkelijke frequenties tijdens de piekuren maar ook ‘s avonds en in het weekend.

Ook voor het GEN moeten hoge frequenties gelden. Een kwartierdienst is het minimum, ook buiten de piekuren. Brussel moet bij de federale overheid eveneens voldoende en kwaliteitsvolle stopplaatsen (ook binnen Brussel!) bepleiten, zodat het GEN ook een rol speelt voor de Brusselaars en niet enkel voor de pendelaars.

Hoogwaardig tram- en metronetwerk

Investeer in een hoogwaardig tram- en metronetwerk en laat dit gepaard gaan met een doelgerichte ruimtelijke ordening. Een openbaar vervoersnet met grote capaciteit uitbouwen is meer dan alleen lijntjes trekken: hoge frequenties en eigen beddingen, zonder auto’s en met verkeerslichtenbeïnvloeding zijn de sleutel. Ook creatieve verkeerscirculatieplannen brengen je al een stap verder. Zo creëer je een fijnmazig, snel en performant openbaar vervoersnetwerk. Ook de vertramming van buslijnen die een groot succes kennen en op de grens van hun capaciteit zitten, zijn noodzakelijk. De rol van de metro is aanvullend op dat fijnmazig netwerk, om snel van oost naar west of naar noord naar zuid te gaan, over de zogenaamde metropolitane assen.

Minder autodruk - hoe geraken we er?

De auto neemt nu 70 procent van de publieke ruimte in beslag. Dat is te veel. Als we het aantal auto’s kunnen verminderen, kunnen we de ruimte herverdelen en herinrichten. Daarom is het nodig om met een reeks van maatregelen die autodruk te verminderen. 

Luchtkwaliteit en geluidsoverlast meten

BRAL heeft aangetoond dat de kennis die burgers en academici samen creëren, leidt tot waardevolle inzichten. De Brusselaars willen graag zelf de luchtkwaliteit en de geluidsoverlast in hun omgeving meten, net als het effect van bepaalde beleidsmaatregelen. Door te meten beseffen burgers beter hoeveel hun gezondheid te lijden krijgt onder de autodruk en onderzoeken ze zelf wat de oorzaken en gevolgen daarvan zijn. Het motiveert hen om te ijveren voor een betere geluids- en luchtkwaliteit in Brussel.

Concreet

  • Aangezien gezondheid de eerste zorg zou moeten zijn, moet de Brusselse regelgeving inzake luchtkwaliteit de WHO-normen voor alle vervuilende stoffen als doelstelling nemen. Voor de verkiezingen van 2019 waren alle politieke partijen het hierover eens, en het staat ook in het regeerakkoord. De regering moet de luchtkwaliteitsregels herzien om deze ambitie op te nemen.
  • Het Gewest moet de Brusselaars op korte termijn informeren en overtuigen van het belang van een betere luchtkwaliteit door projecten uit te bouwen met laagdrempelige sensoren volgens de principes van co-creatieve burgerwetenschap.
  • Het Gewest moet investeren in meer mobiele meetstations. Het Gewest stelt een procedure op waarmee burgers en collectieven wetenschappelijk correcte metingen kunnen aanvragen voor bepaalde plaatsen.
  • Het Gewest moet extra meetpunten plaatsen langs de meest vervuilde en luide assen. Het Gewest moet een overzicht krijgen van de luchtvervuiling tot op het straatniveau door types van de omgeving en modellen op te stellen. 
  • Het Gewest moet openlijk alle gegevens delen en communiceren over de resultaten van de metingen. 

Aankoop en gebruik van de wagen sturen

Met zijn allen in de file, hetzij met een vervuilende hetzij met een “propere”, elektrische wagen? Dat kan niet de bedoeling zijn. Een aangename stad is een stad waarin je je vlot kan verplaatsen. Daarom zijn we BRAL voorstander van een zonale heffing, een vorm van rekeningrijden. Een zonale heffing is een systeem waarbij er een heffing komt op elke autoverplaatsing in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. 

Specialisten zeggen al lang dat rekeningrijden de meest efficiënte manier is om de autodruk naar beneden te krijgen. Een slimme kilometerheffing in het hele land kan hier substantieel aan bijdragen. En als het hele land niet mee wil, kan Brussel, hoofdstad van de files, het voortouw nemen. Iedereen kan genieten van een vlottere mobiliteit in en om onze hoofdstad. We staan met zijn allen minder in de file en krijgen meer plaats voor kwaliteitsvolle en gezonde verplaatsingen, te voet, met de fiets of met het openbaar vervoer.

Het goede nieuws is dat het Gewest zo’n regeling heeft voorgesteld: SmartMove. Deze regeling voorziet de autofiscaliteit te verschuiven van bezit naar gebruik. Hoe graag we ook de invoering van het rekeningrijden zien komen, zien we niet graag dat de belasting op de aankoop van een auto zou verdwijnen (de zgn. BIV, Belasting op Inverkeerstelling). Het gaat immers op twee verschillende principes. Met de ene belasting kan je immers mensen sturen in de aankoop van hun auto, en hen zo ontmoedigen om een (eigen) auto aan te schaffen of aansporen om kleine, minder-vermogende en elektrische auto’s aan te schaffen. De andere belasting stuurt dan het eigenlijke gebruik van de auto, en ontmoedigt onnodige verplaatsingen.

Grootvervuilers blijven bannen

Om de autodruk te verminderen kan een stad ook de grootste vervuilers van de baan halen. Sinds 2018 begon het Gewest de meest vervuilende voertuigen te verbieden op het Brussels grondgebied. Het Gewest werd een lage-emissiezone (LEZ), met een reglement voor het gebruik van verschillende modellen. Tot 2025 is er een plan om de uitstootnormen van het wegverkeer gefaseerd te verstrengen. We moeten verder met de LEZ zoals ze nu georganiseerd is. 

Als mensen een auto gebruiken die voldoet aan de uitstootnormen, kan je logischerwijze verwachten dat de uitstoot zal verminderen en de luchtkwaliteit zal verbeteren. Toch is de LEZ maar een eerste stap. Wie veelvuldig een properdere auto gebruikt, draagt meer bij aan de luchtverontreiniging dan wanneer die persoon te voet zou gaan, bijvoorbeeld. Meer maatregelen zijn dus nodig. 

BRAL wil dat dankzij de lage-emissiezones het dieselroet gevoelig afneemt, met 20 tot zelfs 60 procent. Daarnaast moet een LEZ leiden tot minder uitstoot van giftige stikstofdioxide. In Madrid en Londen daalde de NO2 met respectievelijk 32 en 36 procent.

Minder reclame

Promotiecampagnes voor auto’s hebben maar één doel. Ze willen de wens opwekken om de paradepaardjes van de autofabrikanten te kopen, lees: die met de grootste winstmarge. De reclame voedt ons bewust het verlangen om te kopen door aan wagens een symbolische waarde te koppelen. Ze verkopen een gevoel, in het bijzonder bij de meest trendy voertuigen van dit moment, de SUV's. Ze stralen viriliteit uit, vermogen, vrijheid en veiligheid tegen "externe gevaren". En dat werkt! SUV’s zijn de laatste 10 jaar kampioen-in-alle-categorieën wat betreft stijgende verkoopcijfers.

BRAL wil minder autoreclame in de publieke ruimte zien. We willen liefst een volledige ban op autoreclame, als eerste stap kunnen we gaan naar duidelijke regels over advertenties. Wagens die te veel schadelijke stoffen uitstoten, die te zwaar wegen en die gevaarlijk zijn voor andere weggebruikers door hun vermogen, snelheid en vorm, zouden niet het onderwerp mogen zijn van reclame. 

Ambitieuzer parkeerbeleid

Parkeerplaatsen trekken autoverkeer aan. Veel chauffeurs parkeren bijna gratis op straat met een parkeerkaart. Maar al die geprivatiseerde autostallingen in openlucht nemen dure en schaarse ruimte in. Dit kan zo niet blijven duren. In autoluwe wijken worden auto’s worden direct naar een parking of parkeerplaats geleid. Op de openbare weg parkeren is 24u/24u betalend en veel duurder dan ondergronds parkeren. Sommige bestaande parkings worden gesloten en krijgen een andere bestemming zoals een fietsenstalling of stedelijke distributiecentra. 

De verplichte compensatie van verdwenen parkeerplaatsen op de openbare weg door parkeerplaatsen buiten de openbare weg moet worden geschrapt uit het reglementair gedeelte van het Gewestelijk parkeerbeleidsplan.

Kantoorruimtes zijn nog niet genoeg aangesloten op openbaar vervoer. Als ze beter aansluiten op het openbaar vervoer, hoeven we niet zoveel parkeerplaatsen in te richten. De Brusselse normen voor de bouw van parkeerplaatsen bij kantoorprojecten die goed ontsloten zijn door openbaar vervoer, zijn te weinig ambitieus. Ambitieuze parkeernormen voor kantoren moeten ook gelden voor andere attractiepolen zoals shoppingcentra, concertzalen, evenementenhallen, congrescentra, …

Mensen die Brussel willen bezoeken, raden we eerst en vooral aan om met het openbaar vervoer te komen. We moeten dan ook blijven investeren in het openbaar vervoer, niet alle in Brussel maar over heel het land. Aan de lokale treinstations moet dus geïnvesteerd worden in gemakkelijke ‘park & ride’ parkings. Stel dat iemand toch met de auto van buiten Brussel komt, dan raden we aan om te parkeren op transitparkings buiten de stad, om van daaruit richting centrum ofwel het openbaar vervoer te nemen ofwel de fiets, dankzij car2bike overstapparkings aan de rand. Wel opletten dat de P+R-parkings niet vooral dienen als gratis parking voor gewiekste omwonenden.

Graag traag

Snel rijden creëert een onveilige verkeerssituatie voor alle gebruikers van de openbare ruimte. Denk maar aan een langere remafstand bij een hogere snelheid. Bovendien betekent snel rijden door de straten van een stad meer geluidshinder en minder rust voor de stedelingen. De invoering van de ‘Stad 30’ - bijna overal in Brussel 30km/u als maximumsnelheid -  op 1 januari 2021 is dan ook een belangrijke stap voorwaarts, maar ze mag geen loos gebaar worden. Om de Stad 30 tot een echte realiteit te maken is een combinatie van strengere handhaving, betere weginrichting en betere educatie cruciaal. 

Om een zone 30 goed in te richten moet je ingrijpen in de infrastructuur van de straten. Elke (her)inrichting van een straat of kruispunt dwingt ontwerpmatig een lage snelheid af (smalle maten voor de rijbreedte, gemengd verkeer, flauwe curves, woonerf-principe, groenstructuren, ...). In afwachting van volledige herinrichting kunnen kleine aanpassingen op korte termijn al een maximaal effect genereren. Dit geldt ook voor de aanpak van de zwarte punten. Niet enkel het conflictvrij maken telt, (ook) het inrichten in functie van een cultuur van traagheid, en comfort van de actieve modi, moet vooropstaan.

Waar herinrichting (nog) niet aan de orde is, wordt ‘traagheid’ op andere manieren afgedwongen. De trajecten van ‘racers’ worden middels snelheidscamera’s weggewerkt en daar wordt ook consequent gehandhaafd. Elke overtreding leidt automatisch naar een boete.

Herdenk de zwarte-puntenbenadering vanuit een preventief perspectief. Niet enkel de plaatsen waar veel ongelukken gebeuren, vereisen dringende ingrepen. Durf de logica ook door te trekken naar plekken die mensen mijden omdat ze zich er onveilig voelen. Dat komt niet altijd naar voren in de statistieken. Om dergelijke “gevoelsmatige” onveiligheid in kaart te brengen is de gebiedskennis van bewoners en bezoekers onontbeerlijk.

Iedereen mee!

Wie het sociaal meest kwetsbaar is in onze samenleving, verdient extra ondersteuning om mee aan deze droom te werken. Voor BRAL is het duidelijk dat de transitie naar duurzame mobiliteit moet gepaard gaan met een grotere sociale rechtvaardigheid. De vraag is evenwel of die dan moet gezocht worden binnen een verouderd mobiliteitsmodel. De droom van “mijn auto, mijn vrijheid” leeft nog vaak veel te fel door in dit debat. We moeten dit verbreden en kijken hoe we aan de mobiliteitsbehoeften van iedereen kunnen voldoen in een duurzame samenleving. Daarbij gaat het niet om individueel autogebruik toegankelijk te houden. Maar wel met alle alternatieven bij te dragen aan een meer sociale mobiliteit. De gemeenten kunnen premies voorzien om je oude dieselwagen weg te doen, subsidies voor elektrische fietsen of elektrische deelwagens en taxicheques voor gezinnen met een beperkt inkomen. Dit alles naast uiteraard het bestendigen van een performant en kwalitatief openbaar vervoer dat betaalbaar is voor iedereen. 

Lees de rest van de publicatie op onze website:

I. INLEIDING

1) Dromen over de stad 

2) Inspraak & participatie 

3) Leefbare wijken in een compacte en groene stad 

4) Mobiliteit als hefboom voor leefbare wijken 

Vandaag publiceerde het VN Klimaatpanel (IPCC) het eerste luik van haar nieuwe rapport. De Klimaatcoalitie reageert en roept op tot een massale mobilisatie op zondag 10 oktober. Hoog tijd voor concrete actie, er is geen tijd meer voor loze beloftes.

Het nieuwe rapport verschijnt op een bijzonder moment: enerzijds maken we een verwoestende zomer mee waarin de klimaatcrisis vele slachtoffers maakt in België en overal ter wereld, anderzijds bevinden we ons aan de vooravond van de belangrijke klimaattop (COP26) die zal doorgaan van 1 tot 12 november in Glasgow (Schotland). “Vandaag kregen we de voornaamste wetenschappelijke bijdrage aan de klimaatonderhandelingen in Glasgow in november in handen” zegt Lien Vandamme, woordvoerster van de Klimaatcoalitie. “Ook al zijn de conclusies niet nieuw, ze geven een ongezien signaal en ze moeten gezien worden in het kader van de catastrofes die deze zomer geteisterd hebben. We moeten alles in het werk stellen om van koers te veranderen.”

Aanpassing en steun voor slachtoffers

Volgens de eerste berichten achten de wetenschappers van het IPCC het nu zeer waarschijnlijk dat onze planeet op korte termijn de grens van 1,5°C opwarming zal overschrijden in vergelijking met pre-industriële tijden. Dit is echter niet het moment om op te geven: in de strijd tegen de klimaatcrisis is elke tiende graad van belang en moeten we alles in het werk stellen om de schade te beperken.

Achter de wetenschappelijke gegevens en de percentages van emissiereducties schuilen mensenlevens en kostbare natuur die steeds meer getroffen worden door de klimaatcrisis. Bovendien is de klimaatcrisis fundamenteel onrechtvaardig: ze treft mensen in  kwetsbare omstandigheden het eerst en draagt zo bij tot een toenemende ongelijkheid. Hoe langer we niets doen, hoe zwaarder de gevolgen zullen zijn. “Nu ligt de prioriteit bij de steun aan de slachtoffers maar we moeten ook snel van adaptatie een prioriteit maken, overal ter wereld. We zitten midden in de klimaatcrisis en moeten ons daar tegen wapenen. Er is doortastend beleid nodig om de gevolgen maximaal te beperken, te beginnen bij de meest kwetsbaren.” Dat geldt binnen België maar ook in andere delen van de wereld: als historische vervuiler heeft ons land een verantwoordelijkheid op mondiaal niveau. 

Een massale mobilisatie op 10 oktober

Op zondag 10 oktober komen we opnieuw op straat om onze beleidsmakers ter verantwoording te roepen in het licht van de urgentie en ambitieuze, eerlijke en concrete maatregelen te vragen. De Klimaatcoalitie roept sinds enkele maanden op om werk te maken van een Belgische Green New Deal. “De boodschap is eenvoudig: wij vragen ambitieuze, solidaire en coherente maatregelen. Wij zullen geen loze beloftes meer aanvaarden” legt Lien Vandamme uit. “Het is hoog tijd om onze samenleving te herstellen en heruit te vinden. We hebben nood aan een Green New Deal.” besluit Lien Vandamme.

Contact

Voor meer informatie

Switch a roue: een fietser en een automobilist maken de switch

  • Tussen 20 en 27 september 2021
  • Fietser + automobilist in Brussel
  • Delen van ervaringen en nieuwe inzichten

Een project van Pro Velo, met de steun van Brussel Mobiliteit

Misvattingen en foute clichés

Er beweegt heel wat op het gebied van mobiliteit in Brussel. Helaas lijkt dat de verstandhouding tussen sommige weggebruikers niet te bevorderen. Voornamelijk tussen sommige automobilisten en fietsers lijkt die momenteel helemaal zoek, wat leidt tot een heleboel hardnekkige misvattingen en foute clichés.

En daar willen we bij Pro Velo wat aan doen

Het uitgangspunt van Switch a roue? Door het verkeer door de bril van andere weggebruikers te bekijken, zullen we die andere weggebruikers ook beter begrijpen. Met als resultaat: meer hoffelijkheid op de weg, straten van en voor iedereen en veiligere trajecten. Kortom, iedereen wint!

Hoe werkt het?

  • Geïnteresseerden kunnen zich samen met een partner vanaf 23 augustus inschrijven. Een duo bestaat uit één fietser en één automobilist.
  • Kandidaten die geen fiets hebben, kunnen gedurende de hele week gratis een klassieke of elektrische fiets van Pro Velo lenen.
  • De deelnemers leggen tussen 20 en 27 september samen enkele trajecten af, op de fiets of met de auto. Zo leren ze elkaars vervoerswijze beter begrijpen.
  • We sluiten de week feestelijk af met een constructief debat in het Circularium op 27 september. De verschillende duo’s kunnen daar hun nieuwe inzichten met elkaar delen en met elkaar in debat gaan. Het debat is voor iedereen toegankelijk, waaronder de pers.ogramma
  • 12 september: Deadline inschrijving
  • 20 september: Korte opleiding ‘Fietsen in Brussel’ en ontlenen of repareren fiets
  • 21 tot 26 september: Duo’s gaan samen op pad
  • 27 september: Afsluitend debat en drink (open voor iedereen, waaronder pers)

MEER OVER SWITCH A ROUE

Vragen?

Contacteer ons via pers@provelo.org of neem rechtstreeks telefonisch contact op met onze woordvoerder (Maximiliaan Engelen) via 0498/335653.

Foto: Stadsbiografen, Herman Genbrugge

Het klassieke boek van Polanyi als leidraad voor een transitie 

De vrije markt is een utopie. Ze wordt gereguleerd, beschermd en gestuurd door tal van politieke keuzes. Als we BXL duurzaam willen maken, moeten we die keuzes bespreekbaar maken en herdenken. 

Een anekdote van kort voor de kerstvakantie vorig jaar. Ik mocht met twee collega’s van partnerorganisaties [1]
op de koffie bij de voltallige Brusselse gewestregering voor een gesprek over de ontwikkeling van deze stad. We pleitten er voor het stuur om te gooien, met onder andere gemengde coöperaties, uitleendiensten en steun voor tijdelijk gebruik van lege gebouwen. Samen met regelgeving tegen monopolies en coproductie bij het beheer van de grondreserves moet het ons op weg zetten naar een echte collaboratieve economie. En natuurlijk breed overleg met de Brusselaars. Wellicht ontwaarde hij tussen de zinnen van ons betoog een kritiek op het concurrentiedenken want minister van Werk Clerfayt (Défi) grapte: “Moeten we dan maar meteen winst verbieden?”  

Kunnen politici niks doen? 

Net als zoveel anderen is onze minister vermoedelijk doordrongen van de idee dat de vrije markt onze economie stuurt volgens wiskundige wetten en dat politici op dat terrein niets te zoeken hebben. Politiek en economie zijn in die visie strikt gescheiden werelden. Een pleidooi voor een economische transitie klinkt dan al snel als pure ideologie. Een vroom wensdenken dat onuitvoerbaar is vermits de ijzeren logica van de markt geen duimbreed ruimte laat voor ingrepen van de politiek. 

Op zo’n momenten komt lectuur van ‘The Great Transformation’ van pas.[2] In dit helaas te weinig bekende sleutelwerk uit de jaren ‘40 toont de Oostenrijks-Hongaarse auteur Karl Polanyi haarscherp aan hoe ideologisch dit vrije-marktdenken zelf wel is. En hoezeer de markt gevormd, beschermd en gereguleerd wordt, niet door natuurwetten maar door politieke beslissingen. Ook in Brussel is dat niet anders: een ideologisch marktparadigma ligt ook hier aan de grondslag van ons economisch bestel en van de ruimtelijke ontwikkelingen die er mee samenhangen. Ook hier leidt dat paradigma tot politieke keuzes. Andere keuzes zijn wel degelijk mogelijk.

Eigenbelang is niet de motor van ons leven 

Markt- en groeidenken is niet altijd synoniem geweest van gezond verstand. Die visie is zelfs relatief jong. Pas in de 18de eeuw is de idee ontstaan dat de mens van nature een handelaar is, een homo economicus, uit op winst. Hij of zij zou een natuurlijke neiging bezitten om zijn of haar eigen belang na te streven. Op die manier zouden we met ons allen, gedreven door een “onzichtbare hand”, echter bijdragen tot de ontwikkeling van de maatschappij.  In alle landen en culturen op deze planeet zou dat het geval zijn. Doorheen de eeuwen heeft de idee van de mens als handelaar krachtig postgevat in ons collectieve geheugen, onder meer gevisualiseerd door schetsen van prehistorische of niet-westerse volkeren die aan ruilhandel doen. Maar dat axioma, onder meer bedacht en verspreid door de grondlegger van de economische wetenschap Adam Smith, is eerder een zelf vervullende voorspelling gebleken dan een correcte historische analyse, zo leert ons Polanyi. Het is wel zo dat ruil al heel erg lang bestaat, maar, schrijft hij:  

“Gain and profit made on exchange never before played an important part in human economy. Though the institution of the market was fairly common since the later Stone Age, its role was no more than incidental to economic life.” (pg 45)  

Ruil leek veel meer op het altijd voortdurende proces van verjaardagscadeaus binnen een familie dan op winstbejag. Je gaf niet met de bedoeling er materieel beter van te worden. Dat is logisch ook, zegt Polanyi. Mensen handelen niet uit individuele, materiële overwegingen maar trachten veeleer hun sociale status te vrijwaren. Doorheen heel de geschiedenis zijn niet economische maar sociale overwegingen de motor geweest van het economische systeem. 

Werken voor loon: lange tijd ondenkbaar 

Polanyi haalt de antropologische studies van Malinowski, Thurnwald, Firth en anderen aan om zijn stelling kracht bij te zetten.  Telkens weer blijkt uit dat onderzoek dat zogenaamde primitieve gemeenschappen veel belang hechten aan giften en dat ze eigenbelang en betaling voor arbeid minachten. “Nowhere in uninfluenced primitive (sic) society do we find labour associated with the idea of payment”[3]. Herverdeling en wederkerigheid komen voortdurend terug als bouwstenen van samenlevingen. Winst maken is ondenkbaar. “Far from being possessed with a craving for barter, primitive (sic) man has an aversion for it”[4].  Je eer gebiedt je bij een ruil meer te geven dan je krijgt. Bij een gezamenlijke klus dien je harder te werken dan strikt noodzakelijk.

We hoeven niet naar kleine gemeenschappen in Polynesië of de Amazone om evidentie terug te vinden voor de stelling van Polanyi. Ook de grote rijken in China of India functioneerden volgens de principes van wederkerigheid en herverdeling door de “chef”. En in de middeleeuwen was het ook in onze eigen contreien nog verfoeilijk om betaald te worden voor werk. Je werkte uit eer of uit verplichting, als horige. De troubadours of minnestrelen, die wel geld aannamen voor hun optredens, waren een uitzondering op die regel maar werden dan ook met de nek aangekeken. 

De geboorte van de vrije markt 

The Great Transformation zoomt in op de betekenis van markten of munten. Die bestaan om te beginnen niet overal. In oudere samenlevingen waar markten en geld wel bestonden, was hun belang, net als ruil, eerder bijkomstig. Samenlevingen zonder markten of geld waren niet noodzakelijk minder “ontwikkeld” dan samenlevingen met.  

Het is ook niet zo dat de introductie van markten of munten automatisch een transformatie tot vrije-marktsamenleving in gang zet. Polanyi beschrijft hoezeer markten in Europa in de middeleeuwen gereguleerd waren. Op lokale markten werd handel strikt aan banden gelegd om prijsstijgingen tegen te gaan. Tussenhandelaars waren verboden uit vrees dat die de prijzen zouden opdrijven. En omdat handel over lange afstanden ontsnapte aan controle, werden lokale en internationale markten fysiek zo ver mogelijk van elkaar gescheiden.  

Vanaf de renaissance werd handel meer en meer op nationaal niveau georganiseerd maar de overheid begreep goed dat competitie tot monopolies kon leiden. Uit angst dat een monopolist niet langer in de dagelijkse behoeften van de mensen zou voorzien, werd de economie ook toen nog strikt gereguleerd. Voor de moderne mens lijkt zoiets op het uitsluiten van concurrentie; voor de toenmalige mens was het de noodzakelijke bescherming van de markt. Ook voor productie en arbeid bestonden allerlei regels. Vaak waren het de gilden die bepaalden wie tot een ambt mocht toetreden en onder welke voorwaarden. De Britse “Elizabethan Poor Law” beperkte de bewegingsvrijheid van de armen, een term die bijna synoniem was voor het gewone volk; zij hadden recht op steunmaatregelen zolang zij in hun eigen parochie bleven. Zij konden ook te werk gesteld worden. De idee van een vrije markt waar arbeid aangeboden en gekocht wordt, als een verkoopsartikel, in ruil voor variabele lonen, was tot de jaren ‘30 van de 19de eeuw volkomen absurd.  

De komst van industriële stoommachines veranderde de relatie tussen producenten en arbeid. Deze machines hadden een veel grotere capaciteit dan oudere apparaten maar waren dan ook navenant duur. Niemand kon het risico lopen zich een stoommachine aan te schaffen zonder garantie van continuïteit van productie. Om het aanbod aan arbeid te garanderen, werd het noodzakelijk arbeid te kunnen aankopen. De afschaffing van de Poor Law door het Britse Parlement in 1834, opende de weg naar een echte arbeidsmarkt en is daarom de start van het industriële kapitalisme als sociaal systeem. En omdat arbeid niets anders is dan het leven en handelen van de mens zelf, betekende dit ook een complete transformatie van de samenleving. Voor het eerst in de geschiedenis werden maatschappelijke overwegingen ondergeschikt aan economische. “Human society had become the accessory of the economic system.” (Polanyi, pg 79.) 

En meteen het einde van de vrije markt 

Opgelet nu! Het is op dit punt dat The Great Transformation misschien wel de belangrijkste en meest verrassende bijdrage levert aan onze maatschappelijke kennis. Want niet alleen is de vrije markt absoluut niet de “natuurlijke” of enige logische habitat van de mens die liberale denkers er traditioneel van maken; Polanyi gaat nog verder: een maatschappij die functioneert volgens de regels van een vrije markt is zelfs een complete utopie. Er is nooit een echte zelfregulerende markt geweest en die kan ook nooit bestaan. Want zodra het Britse parlement deze mythe toepaste in 1834, staken tal van maatschappelijke veranderingen de kop op om de impact ervan af te zwakken en van z’n essentie te ontdoen. “Almost simultaneously the self-protection of society set in: factory laws and social legislation, and a political and industrial working-class movement sprang into being.” 

Volgens Polanyi heeft die evolutie zich voorgedaan in alle samenlevingen die de stap naar industrialisering gezet hebben. De reactie was telkens prompt en volgde elke keer ongeveer hetzelfde patroon. Regeringen namen gelijkaardige regelgevende initiatieven om hun industrie te beschermen tegen de vernietigende effecten van de vrije markt. Ze deden hetzelfde om arbeid te beschermen en salarissen te garanderen. Vakbonden organiseerden zich om de afkalving van lonen tegen te gaan door middel van sociale strijd en onderhandelingen. 

Het interessante is dat de staatsinterventies nooit een ideologische keuze zijn geweest. De liberale theoretici beweerden stelselmatig dat deze uitkomsten te wijten waren aan gebrek aan politieke moed of inzicht van politici. Het kon niet te wijten zijn aan fouten in het systeem, dachten zij, want het systeem werd geregeld door niet-menselijke, wiskundige wetten. In werkelijkheid kozen regeringen ervoor deze maatregelen te nemen ondanks hun geloof in de zelfregulerende marktmythe. Zij deden dit omdat zij wel moesten. Geconfronteerd met de snelle rampspoed die een werkelijk zelfregulerende markt teweegbracht voor mens en planeet, voelden zij zich al snel verplicht de samenleving te beschermen door de ene maatregel na de andere, allicht ook opgejaagd door de sociale strijd van de nieuwe vakbonden. 

The Great Transformation of Brussels 

De leer van Polanyi is lang over het hoofd gezien. Nog steeds studeren in ons land economen af die nooit van hem gehoord hebben. De mythe dat politici niet mogen interveniëren in de economie staat nog steeds stevig overeind. Dat het maatschappelijke nog altijd ondergeschikt is aan ideologisch-economische overwegingen zagen we recent nog eens mooi geïllustreerd door de fameuze uitspraak van Vlaams milieuminister Zuhal Demir dat het redden van het klimaat “haalbaar en betaalbaar” moet zijn. Alsof de redding van onze leefwereld een product is in de rekken van een supermarkt dat we kunnen laten staan, omdat we toch liever kiezen voor zijn goedkopere variant, de totale catastrofe. 

Toch beseffen meer en meer mensen dat we vastzitten in een ideologische dwangbuis. Het is niet zo dat de vrije markt ons geen keuze laat. Een echt vrije markt is niet meer dan een illusie. Overheden grijpen wel degelijk in, op manieren die niet altijd volledig bekend of erkend zijn. "'... industrialization rested on the government's research, teaching and extension services. (...) Even today, protectionism and government interventions are alive and well...”, zo schrijft Nobelprijswinnaar Stiglitz in het voorwoord van Polanyi's boek (pg xiii). 

“Not even the U.S. Treasury (…) or the IMF, those institutional bastions of the belief in the free market system; believe that governments should not intervene in the exchange rate, though they have never presented a coherent and compelling explanation of why this market should be treated differently from other markets.” 

Ook in België en in Brussel zien we dat de overheid heel actief vorm geeft aan de economie, door bepaalde activiteiten of praktijken te helpen en andere te belemmeren. Dezelfde ministers die volhouden dat ze niet kunnen ingrijpen in de economie omdat de vrije markt dat niet toelaat, houden tegelijk allerlei subsidies, taksen en fiscale vrijstellingen en een boel regelgeving in stand die de economie sturen. Pas als we dat ten gronde beseffen, zullen alternatieve ingrepen mogelijk worden. 

Een voor de hand liggend voorbeeld is de manier waarop de federale regering werkgevers stimuleert om hun personeel uit te betalen in salariswagens en brandstof, terwijl andere overheden net andere vervoersmodi promoten. En als Gewest en Stad Brussel plannen ontwikkelen voor een shoppingcentrum aan de Heizel, dan is dat vanzelfsprekend ook een duidelijke vorm van interventie in het economische weefsel. Heel onze stedenbouw, onze sociale woningen en huisvestingsbeleid, de aanbestedingen van alle overheden... geven vorm aan de huisvestingsmarkt, de kantoormarkt, de handel, bref, aan heel de economie in onze stad.  

De verwevenheid van politiek en economie werkt ook in de andere richting want evengoed worden de ruimtelijke keuzes van onze overheid mee gedicteerd door het economische bestel en het bijhorend paradigma. Daarom kunnen we de stad niet fundamenteel veranderen met een louter ruimtelijke aanpak. Ook de Vereniging van Ruimtelijke Planners beseft dat. In een kritische analyse van de 15-minutenstad schrijft ze: “De impact van ruimtelijke interventies blijft vaak bescheiden. Stedelijke regio’s zijn een onderdeel van een globaal metropolitaan netwerk.” De VRP roept terecht op de ruimtelijke aanpak aan te vullen met een andere manier van reguleren, subsidiëren en investeren. Zolang we die politieke sturing van de economie niet blootleggen en herdenken, kan onze stad nooit echt duurzaam worden, ook niet in haar ruimtegebruik. 

Samen maken we de economie en de stad 

Even concreet nu. Een heleboel veranderingen zullen nodig zijn om het politiek-economisch bestel dat deze stad mee stuurt, te veranderen. Daarbij hebben we zeker niet genoeg aan innovaties. Nieuwe uitvindingen en ontwikkelingen moeten gepaard gaan met de eliminatie van praktijken die niet duurzaam zijn. Wetenschappers noemen dat “exnovatie”, de tegenhanger van innovatie. Op dit moment doet de ULB onderzoek naar exnovaties die noodzakelijk zijn voor Brussel. BRAL is peter van die studie. De focus ligt onder meer op de uitfasering van mobiliteit gebaseerd op privé-eigendom. Salariswagens en de privatisering van de straat door geparkeerde wagens zijn voorbeelden van praktijken die de overheid mogelijk maakt vanuit een economisch paradigma dat opgebouwd is rond privébezit en snel en efficiënt tijdsgebruik. De transitie naar een duurzame stad vraagt in die zin niet alleen een fiscale hervorming maar ook een actief beleid om andere vormen van bezit te versterken.  

Dat brengt ons terug naar het begin van dit artikel: regelgeving of subsidies zijn niet de enige denkbare manier om zo’n omschakeling te steunen. Waarom zou de overheid niet het beheer van deelwagens, fietsen en –steps mee organiseren door een gemengde coöperatie op te richten, samen met de gebruikers en de gemeenschap? Ondertussen kan ze aankondigen dat privéwagens binnen 10 jaar in het geheel niet meer mogen parkeren op de openbare ruimte. Zo zou de overheid zichzelf en de Brusselaars een hefboom verschaffen om ons ruimtegebruik echt te doen kantelen. Tegelijk zou ze een revolutie in gang zetten in ons denken over eigendom en beheer van de ruimte en de hulpbronnen. En dan ben jij misschien morgen mee eigenaar van de Villo’s en Cambio’s in deze stad. 

Piet Van Meerbeek 

Dit artikel is een van de laatste analyses van de hand van Piet Van Meerbeek. Na 22 jaar neemt hij op 31 augustus helaas afscheid bij BRAL. Bijna een kwarteeuw aan milieu-ervaring en participatie-expertise zal ons verlaten. Als je hem persoonlijk succes wil wensen, kan je hem nog even contacteren op zijn gekende adres (piet at bral.brussels), of binnenkort bij Avansa Oost-Brabant. Heel veel succes daar, Piet! 

 

Voetnoten

[1] We zijn uitgenodigd in naam van de “Gewestelijke Transitieraad”. Die zogezegde raad is niet een van de vele adviesorganen die ons Gewest telt, maar een coalitie van verenigingen die ijveren voor een breed overleg tussen overheid, middenveld, wetenschappers en burgers over hoe we de stad een andere richting uit moeten sturen. De website van de Gewestelijke Transitieraad is niet meer online maar in dit artikel kan je de open brief lezen.

[2] The Great Transformation, the political and economic origins of our time, Karl Polanyi, 1944, 2001, Boston, Beacon Press

[3] Lowie, Social Organization, geciteerd in Polanyi, pg 277.

[4] Bücher, Die Entstehung der Volkswirtschaft, geciteerd door Polanyi.